ECLI:NL:RBDHA:2023:20792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.9586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de tijdige beslissing op asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die volgens hen niet tijdig heeft beslist op hun asielaanvraag van 30 juni 2019. De staatssecretaris heeft gereageerd met een verweerschrift, maar de rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn van 21 maanden heeft beslist, wat leidt tot de ontvankelijkheid en gegrondheid van het beroep. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat hij een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eisers. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser 1], v-nummer: [nummer]

[eiser 2], v-nummer: [nummer]
[eiser 3], v-nummer: [nummer]
eisers
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 30 juni 2019. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
2.1.
Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:10, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
2.2.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank de staatssecretaris geen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [3] In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) tot hetzelfde oordeel gekomen. [4] Het gevolg van dit oordeel is dat de rechtbank wel een rechterlijke dwangsom kan opleggen.
Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
3. Het beroep van eisers is ontvankelijk en gegrond. Eisers hebben de aanvragen ingediend op 30 juni 2019. Op 26 juli 2022 is de staatssecretaris verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat de maximale termijn van 21 maanden [5] is verstreken op 30 maart 2021. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 december 2023 volgt namelijk dat deze termijn begint te lopen vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, óók als na die aanvraag onderzoek in het kader van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. [6] Dit betekent dat de beslistermijn was verlopen op het moment van het indienen van de ingebrekestelling op 7 maart 2023. Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
5. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [7]
5.1.
Uit het dossier blijkt dat in het geval van eisers een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat zij nog niet gehoord zijn over hun asielmotieven. In de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [8] acht de Afdeling in een dergelijk geval een termijn van acht weken passend, het zogenoemde 8+8-wekenmodel. De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. In deze gevallen legt de rechtbank in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. [9] Omdat van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de rechtbank de staatssecretaris opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
5.2.
Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 5.2 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de staatssecretaris de onder 5.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G Derksen, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
4.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.
5.Dit volgt uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem), 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
7.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.