ECLI:NL:RBDHA:2023:20786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 16 november 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 behandeld, waarbij beide gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat op 18 september 2023 was aanvaard. Eiser voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden niet waren meegenomen in de beslissing, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de zienswijze van eiser.

Eiser betoogde verder dat niet alle relevante informatie in het claimverzoek was opgenomen, met name over zijn gezinsleven en de wijze van binnenkomst in Europa. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om deze informatie te verstrekken, aangezien het claimverzoek enkel bedoeld is om te bepalen of Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben beide gemachtigden deelgenomen

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dat staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 18 september 2023 aanvaard.
Is het motiveringsbeginsel geschonden?
5. Eiser voert aan dat het voornemen en het bestreden besluit geen op de persoon toegespitste motivering bevatten. Er is op geen enkele wijze ingegaan op zijn verklaringen en persoonlijke feiten en omstandigheden. Ook is niet ingegaan op zijn bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat zijn bezwaar met name ziet op de handelwijze van de staatssecretaris door in het voornemen in Dublinzaken alleen standaard tekstblokken op te nemen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit uitgebreider gemotiveerd dan het voornemen. Dit is ook gebeurd als reactie op de zienswijze. Dit is niet onzorgvuldig. De staatssecretaris was ook niet gehouden om een nieuw voornemen uit te brengen. [2] Verder is van belang dat eiser niet heeft duidelijk gemaakt op welke verklaringen, omstandigheden of bezwaren in het bestreden besluit niet is ingegaan. De staatssecretaris is in het bestreden besluit op alle gronden uit de zienswijze gemotiveerd ingegaan, waarbij ook voldoende is ingegaan op de bezwaren die eiser heeft tegen de overdracht aan Duitsland.
Staat in het verzoek om terugname (claimverzoek) alle relevante informatie?
6. Eiser betoogt dat in het claimverzoek niet alle relevante feiten zijn vermeld die van belang zijn voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat. Ten onrechte is in het claimverzoek niet vermeld dat eiser via Bulgarije Europa is binnengereisd. Verder is in het claimverzoek ten onrechte niets vermeld over het gezinsleven van eiser. De Duitse autoriteiten hadden moeten worden geïnformeerd over het feit dat eiser samen met zijn echtgenote naar Nederland is gekomen en hier beiden een asielaanvraag hebben ingediend. Ook had moeten worden gemeld dat ten aanzien van zijn vrouw een claimverzoek bij Oostenrijk is ingediend en dat na weigering van dat verzoek de asielaanvraag van zijn vrouw in de nationale procedure wordt behandeld. Het niet verstrekken van deze informatie aan de Duitse autoriteiten leidt ertoe dat het claimverzoek niet rechtsgeldig is. De aanvraag van eiser moet daarom in de nationale procedure worden behandeld. Tot slot staat in het bestreden besluit ten onrechte dat het gestelde huwelijk niet in het claimverzoek hoeft te worden genoemd, omdat dit huwelijk niet is onderbouwd. Er is namelijk wel degelijk sprake van gezinsleven – als (on)gehuwde partners – als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.
6.1.
Uit artikel 23, vierde lid en artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening, volgt dat de staatssecretaris slechts gehouden is informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij krachtens de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag van de vreemdeling.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris was niet gehouden om in het claimverzoek te vermelden via welk land eiser Europa is binnengereisd. Ook hoefde niet vermeld te worden dat eiser samen met zijn echtgenote/partner in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend en dat de asielaanvraag van zijn echtgenote/partner na een vergeefse claimpoging op Oostenrijk in de nationale procedure is opgenomen. Zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit namelijk terecht heeft opgemerkt is sprake van een terugnameverzoek. Dat betekent dat eiser in beginsel geen beroep kan doen op de verantwoordelijkheidscriteria in Hoofdstuk III van de Dublinverordening. [3] Duitsland heeft de verantwoordelijkheid immers geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Dit betekent dat de asielaanvraag van eiser in Duitsland is afgewezen, zoals eiser zelf ook heeft verklaard, en daarmee ook dat de procedure tot het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat was afgerond in Duitsland. De wijze van inreis in Europa, het verblijf van de echtgenote/partner van eiser in Nederland en de stand van de behandeling van haar asielaanvraag betreft dan ook geen informatie die relevant is voor Duitsland om te beoordelen of zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het asielverzoek. [4] Het voorgaande betekent dat niet wordt toegekomen aan de vraag of eiser en zijn gestelde vrouw/partner gezinsleden zijn als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. [5]
Had de staatssecretaris gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Door overdracht aan Duitsland wordt het gezinsleven met zijn vrouw/partner verbroken, omdat zij de asielprocedure in Nederland doorloopt. Gezinsleden moeten op grond van de Dublinverordening zoveel mogelijk bij elkaar worden gehouden. De staatssecretaris heeft in deze zaak ten onrechte gesteld dat artikel 17 niet is bedoeld om regulier verblijf mogelijk te maken. De vrouw/partner van eiser heeft namelijk geen verblijfsvergunning, dus van regulier verblijf bij haar is geen sprake.
7.1.
Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [6] Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
7.2.
Deze beroepsgrond slaag niet. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De staatssecretaris heeft dat voldoende gemotiveerd. Dat eiser bij zijn vrouw/partner in Nederland wil blijven is begrijpelijk. Dat sprake is van een huwelijk of een duurzame relatie heeft eiser echter niet met stukken onderbouwd. De rechtbank wijst er in dat verband op dat eiser in zijn verhoor bij de politie heeft verklaard officieel niet gehuwd te zijn. [7] Ook als er vanuit wordt gegaan dat tussen eiser en zijn vrouw/partner sprake is van gezinsleven, is er geen sprake van een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Het enkele bestaan van een gezinsleven is onvoldoende om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In dat verband heeft de staatssecretaris in redelijkheid van belang kunnen achten dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route waarlangs, buiten de gezinsverbanden die door de Dublinverordening worden beschermd, verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [8] Want ook al heeft de vrouw/partner van eiser geen verblijfsvergunning zoals hij in beroep stelt, het verzoek om toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid komt feitelijk wel neer op het verzoek om bij haar in Nederland te mogen verblijven. Het voorgaande betekent dat voor deze procedure niet gewacht hoeft te worden op de uitkomst van de asielprocedure van zijn vrouw/partner, zoals door eiser verzocht.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie ABRvS 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348, onder 2.1.
3.Zie ABRvS van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672 en 8 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1765.
4.ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:893, onder 1.
5.ABRvS 24 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2789, onder 4.1.
6.Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Proces-verbaal van verhoor van 19 augustus 2023, p. 3.
8.ABRvS 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2385.