ECLI:NL:RBDHA:2023:20313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
NL22.26007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Turkse zelfstandige, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 oktober 2021, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 21 november 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 10 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris van eiser mag verlangen dat hij een gedegen markt- en concurrentieanalyse overlegt, wat niet is gebeurd. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan beschikken over bepaalde documenten en dat de staatssecretaris niet van hem kan verwachten dat hij deze overlegt. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat het ondernemingsplan van eiser niet voldoet aan de documentatievereisten, omdat het geen gedegen analyse bevat. De rechtbank wijst ook het argument van eiser af dat de hoorplicht is geschonden, omdat verweerder voldoende heeft aangegeven welke stukken ontbraken en eiser deze niet heeft overgelegd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26007 (beroep)
NL21.17240 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de (voorzieningen)rechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [#] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.F.J. Mulders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 10 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1978. Eiser heeft op 3 maart 2021 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige bij v.o.f. [naam vof] . Bij de aanvraag heeft hij de volgende stukken overgelegd:
- Ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
- Ingevulde en ondertekende bijlage antecedentenverklaring d.d. 3
maart 2021;
- Kopie Turks paspoort, geldig tot en met 25 juli 2028;
- Uittreksel KvK [1] d.d. 25 maart 2021;
- Overzicht wijziging KvK door toetreding van eiser tot de v.o.f. als Vennoot, d.d. 24 februari 2021;
- Brief vaststelling belastingplicht van de onderneming van de v.o.f. d.d. 23 oktober
2020;
- Kennisgeving motorrijtuigbelasting aan [naam 2] inzake bestelauto
tarief ondernemers op naam d.d. 26 oktober 2020;
- Verkoopfacturen 2020-2021 van de v.o.f.;
- Inkoopfacturen 2020-2021 van de v.o.f.;
- Jaarrekening 2020 van de v.o.f.;
- Zakelijke bankafschriften van de v.o.f. over de periode 1 december 2020 t/m 31
maart 2021;
- Verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer waarin staat dat eiser een winst geniet van € 14.295 over het eerste kwartaal 2021;
- Aangifte omzetbelasting 4e kwartaal 2020 van de v.o.f.;
- Overeenkomst van de v.o.f. d.d. 24 februari 2021;
- Ondernemingsplan, opgesteld door EMAAN Business Organization d.d.
23 mei 2021;
- Diverse beroepenkaarten van www.werk.nl;
- Diverse persberichten EIB [2] ;
- Locatiescan KvK, Stukadoren d.d. mei 2021;
- Registratie als verzekerde en overzicht dienstverbanden van Sociaal
Zekerheidsorgaan d.d. 2 maart 2021.
2.1.
De aanvraag is in het primaire besluit afgewezen. De reden daarvoor was dat het ondernemingsplan niet volledig was.
2.2.
Eiser heeft bij zijn bezwaar tegen het primaire besluit de volgende stukken overgelegd:
- Diverse verkoopfacturen over de periode van 8 januari 2021 tot en met 29
juni 2022 van de v.o.f.;
- Bankafschriften van de zakelijke rekening van de v.o.f. over de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022;
- Aangiften inkomstenbelasting 2020 van [naam 2] en [naam 3] ;
- Aangiften inkomstenbelasting 2021 van eiser;
- Aangiften omzetbelasting van de v.o.f. over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2021 en het eerste en tweede kwartaal van 2022;
- Tussentijdse jaarrekening van 2021 van de v.o.f. bestaande uit de balans per 30
september 2021 en de winst- en verliesrekening over de periode van 1
januari 2021 tot en met 30 september 2021 d.d. 30 september 2021;
- Definitieve jaarrekening van 2021 van de v.o.f, opgesteld door [naam 4] d.d. 30 april 2022, waaruit blijkt dat eiser een winst geniet over 2021 van € 33.844;
- Verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer van eiser over de periode van 1 januari 2022 tot 30 juni 2022 (eiser geniet een winst van € 18.092) en over de
periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2021, d.d. 12 juli 2022.
2.3
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat eiser ook in bezwaar nog steeds niet alle vereiste stukken heeft overgelegd. Zo ontbreken nog steeds intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers, overeenkomsten voor opdracht, gegevens ter onderbouwing van eisers competenties, een tussentijdse balans, aanslagen inkomstenbelasting en een actueel vennootschapscontract waaruit de inbreng van de vennoten, verantwoordelijkheden en het aandeel in het resultaat blijkt. Ook is het ondernemingsplan volgens verweerder te algemeen en summier en bevat het geen gedegen markt- en concurrentieanalyse.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser voldaan een het documentatievereiste?
3.1.
Eiser stelt, kort samengevat, dat verweerder niet van hem mag verwachten dat hij nog meer onderbouwende stukken overlegt. Eiser stelt dat hij over sommige stukken, zoals beschikkingen van de omzetbelasting, simpelweg niet kan beschikken omdat deze niet meer worden verstuurd door de Belastingdienst. Andere stukken, zoals gespecificeerde verkoopfacturen zijn volgens eiser niet vereist volgens het beleid van verweerder, waardoor verweerder niet van hem kan verwachten dat hij deze overlegt. Tot slot is eiser van mening dat het RvO [3] ook zonder een gedegen markt- en concurrentieanalyse kan beoordelen of er binnen de afbouwsector voldoende vraag bestaat naar niet-gespecialiseerde arbeidskrachten.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [4] dat verweerder van een vreemdeling mag verlangen dat hij de volgens bijlage 8aa bij het VV [5] en paragraaf B6/4.5 van de Vc [6] vereiste stukken overlegt die nodig zijn om te beoordelen of die vreemdeling aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet, mits de vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [7] Met eiser acht de rechtbank een groot deel van de stukken die volgens verweerder ten onrechte niet zijn ingediend (zie 2.3 hiervoor), niet nodig. Dit vanwege de stukken die eiser al heeft ingebracht. Echter, de Afdeling in haar uitspraak van 7 juli 2023 [8] ook geoordeeld dat verweerder van eiser mag verlangen dat hij een gedegen op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse overlegt. Tussen partijen is niet in geschil dat het ondernemingsplan niet een dergelijke analyse bevat. In het geval van eiser komt de rechtbank daarom tot de conclusie dat verweerder niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser geen gedegen markt- en concurrentieanalyse heeft overgelegd. De enkele stelling van eiser dat hij formeel niet mag werken, is onvoldoende voor het oordeel dat eiser geen beschikking heeft of kan krijgen over een uitgebreider ondernemingsplan.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
3.3.
Dat verweerder de hoorplicht zou hebben geschonden, volgt de rechtbank ook niet. Verweerder heeft in het primaire besluit aangegeven op welke punten de aanvraag onvoldoende is onderbouwd en welke stukken eiser nog moest overleggen. Omdat eiser in bezwaar de gevraagde stukken niet, dan wel onvolledig heeft overgelegd, stond op voorhand vast dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Onder deze omstandigheden hoefde verweerder niet over te gaan tot horen om de vreemdeling nogmaals aan te sporen de benodigde stukken over te leggen. De rechtbank verwijst hierbij naar de Afdelingsuitspraken van 6 juli 2022 [9] , 21 juli 2022 [10] en 7 juli 2023 [11] . Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat hij op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen in bezwaar kon afzien.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamer van Koophandel.
2.Economisch Instituut voor de Bouw.
3.Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
4.De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
5.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie de uitspraak van 23 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1326 en de uitspraken van 6 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2557 en ECLI:NL:RVS:2023:2603.