ECLI:NL:RBDHA:2023:20142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
NL23.38441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ophouding op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van eiseres, die van Filipijnse nationaliteit is. Eiseres werd op 5 december 2023 om 08:55 uur overgenomen en opgehouden op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres stelde dat zij ten onrechte en zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf was staande gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden zich richtten tegen de staandehouding voorafgaand aan de ophouding. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten de identiteitsdocumenten van eiseres vorderden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, wat betekent dat de vreemdelingenrechter niet kon oordelen over de rechtmatigheid van de staandehouding. De rechtbank concludeerde dat de ophouding rechtmatig was, omdat eiseres geen identiteitsdocumenten bij zich had en er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was vereist voor de ophouding. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Filipijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Eiseres is op 5 december 2023 om 08:55 uur overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de ophouding en daarbij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2023 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij ten onrechte en zonder kenbaar of redelijk vermoeden van illegaal verblijf is staande gehouden op grond van de Vreemdelingenwet. Eiseres voert daartoe aan dat zij bij de staandehouding heeft verklaard een paspoort te hebben, zonder te hebben gespecificeerd of dit al dan niet een Nederlands paspoort is. Aangezien zij dus ook over een Nederlands paspoort had kunnen beschikken, dan wel een paspoort met een geldig visum, dan wel dat zij anderszins rechtmatig verblijf kon hebben, kan er naar het oordeel van eiseres uit de in het proces verbaal genoemde omstandigheden in haar specifieke geval geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden aangenomen en is zij dan ook ten onrechte staande gehouden op grond van de Vreemdelingenwet.
2. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden zich richten tegen de staandehouding voorafgaand aan de ophouding die in dit beroep voor ligt ter beoordeling.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit het proces verbaal volgt dat de verbalisanten op grond van een niet-vreemdelingrechtelijke politietaak, namelijk ter uitvoering van een strafrechtelijk onderzoek, de inzage van de identiteitsdocumenten van eiseres vorderden. Het gegeven dat later in het proces verbaal gesteld wordt dat eiseres is staande gehouden op basis van de Vreemdelingenwet doet hier niet aan af, nu de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces verbaal laten zien dat eiseres is gevraagd naar haar identiteit ter fine van het strafonderzoek.
2.2.
Nu de controle van de identiteitsdocumenten van eiseres de staandehouding betreft en er een strafrechtelijke aanleiding was voor die controle kan de vreemdelingenrechter niet oordelen of die staandehouding terecht is geweest en correct is verlopen. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), is het immers niet aan de rechter in vreemdelingenzaken om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. [1] Hieruit volgt ook dat de staandehouding in deze procedure niet kan leiden tot onrechtmatigheid van de ophouding die voorligt ter beoordeling.
2.3.
Tot slot overweegt de rechtbank dat, voor zover daar waar in de gronden abusievelijk gesproken wordt over staandehouding maar in werkelijkheid ophouding wordt bedoeld, de ophouding is geschied op grond van artikel 50, tweede lid, Vw. Voor het aanwenden van deze grondslag is het niet vereist dat er sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf maar slechts van het niet onmiddellijk kunnen vaststellen van de identiteit. Nu eiseres zelf verklaart geen paspoort of ander identiteitsdocument bij zich te hebben concludeert de rechtbank dat de ophouding op goede gronden en rechtmatig is geschied.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ABRVS, 26 juli 2001, 200102650/1, ECLI:NL:RVS:2001:AD6144, JV 2001/234, m.nt. Baudoin, AB 2001/273 (zie noot Sewandono onder nr. 274) en RV 2001/66, m.nt. Fleuren. Zie ook de uitspraken van 18 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3074, 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, en 27 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:274.