ECLI:NL:RBDHA:2023:20140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
22/7982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag op basis van ingezetenschap en verzekering voor de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Nederland, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van zijn aanvraag voor kinderbijslag. Eiser had op 7 januari 2022 kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon, die in Egypte was geboren. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser op de peildatum van 1 april 2022 niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Eiser was sinds 6 januari 2022 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), maar verbleef op de peildatum bij familie en had geen duurzame woonruimte tot zijn beschikking. De rechtbank oordeelde dat er geen duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen eiser en Nederland op de peildatum, en dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiser had weliswaar de intentie om in Nederland te blijven, maar dit was onvoldoende om aan de eisen van ingezetenschap te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de kinderbijslag in stand bleef. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2022 afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft op 7 januari 2022 kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon [naam], geboren op [geboortedag] 2017 in Egypte. Sinds 6 januari 2022 staat eiser ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Zijn zoon staat sinds 28 januari 2022 ingeschreven in de BRP. De partner van eiser heeft tot 18 augustus 2022 in Engeland gewoond. Eiser woont bij familie en ontvangt vanaf 11 januari 2022 een bijstandsuitkering. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser op de eerste dag van het tweede kwartaal van 2022 niet als ingezetene kan worden aangemerkt. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Gronden van eiser
2. Eiser voert aan dat hij sinds zijn aankomst in Nederland de intentie heeft gehad om te blijven. Eiser staat per 21 maart 2022 ingeschreven als woningzoekende. Doordat hij in april 2022 een ongeluk heeft gehad, kon hij op dat moment niet meer werken. Hij heeft in 2016 nog in Nederland gewoond en gewerkt. Eiser heeft per eerste kwartaal van 2023 kinderbijslag voor zijn zoon gekregen. Per tweede kwartaal heeft hij zelfs dubbele kinderbijslag gekregen omdat zijn zoon ernstig beperkt is. Het hebben van een kind met ernstige beperkingen brengt mee dat het zoeken naar een geschikte woonruimte en het vinden van werk zeer stressvol en moeilijk is.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt dat eiser over het tweede kwartaal van 2022 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet aangemerkt kan worden als verzekerde voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Gelet op eisers situatie, had hij op de eerste dag van het tweede kwartaal van 2022 nog geen persoonlijke band van duurzame aard met Nederland.
Wettelijk kader
4. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens deze wet is degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de AKW heeft recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Tussen partijen is in geschil of op de peildatum van het tweede kwartaal van 2022, 1 april 2022, sprake was van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland en daarmee van ingezetenschap en verzekering voor de AKW.
5.2
Volgens vaste rechtspraak komt het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland moet worden gekeken naar alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. [1] Voor het aannemen van ingezetenschap is onvoldoende dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen. [2] De intentie van een betrokkene om in Nederland te wonen dient te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Het beschikken over duurzaam ter beschikking staande woonruimte is één van de omstandigheden die van belang zijn bij de weging of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland. [3] Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij die beoordeling.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op de peildatum 1 april 2022 niet als ingezetene kan worden aangemerkt. Van belang is dat eiser op de peildatum geen woning had die duurzaam tot zijn beschikking
stond. Eiser verbleef ten tijde van de peildatum bij familie en was nog niet werkzaam in Nederland. Verder is onvoldoende gebleken dat eiser op de peildatum de intentie had om definitief in Nederland te verblijven. Verweerder heeft terecht gesteld dat op de peildatum 1 april 2022 geen duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen eiser en Nederland.
5.4
Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel, geldt het volgende. De bepalingen waarop de weigering van de kinderbijslag is gebaseerd zijn dwingendrechtelijk van aard en neergelegd in de AKW, een wet in formele zin. Er bestaat voor verweerder geen ruimte voor een belangenafweging. Vanwege dit dwingendrechtelijk karakter is er geen plaats voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. [4] Wat eiser heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
Conclusie
6. Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de arresten van de Hoge Raad (HR) van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en van 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285.
2.Zie het arrest van de HR van 17 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1836.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2182.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1918, r.o. 4.9.