ECLI:NL:RBDHA:2023:19745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
SGR 23/964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wajong-uitkering en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiseres, geboren op [geboortedag] 1995. Eiseres had op 10 december 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv met ingang van die datum is toegekend. Eiseres betoogde dat de uitkering met terugwerkende kracht vanaf een eerdere datum, namelijk 21 januari 2016 of 10 december 2020, moest worden toegekend, omdat haar beperkingen al eerder duurzaam zouden zijn vastgesteld. Eiseres stelde dat zij niet eerder een aanvraag had ingediend omdat zij tijdens de vorige procedure niet was geadviseerd om dit te doen.

De rechtbank overwoog dat het recht op een Wajong-uitkering volgens de wet pas ontstaat op de dag van de aanvraag en dat er geen mogelijkheid is voor terugwerkende kracht. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden, aangezien de beperkingen van eiseres al bekend waren tijdens de vorige procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv op goede gronden de Wajong-uitkering niet eerder dan op 10 december 2021 had toegekend. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/964 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. B.B.A. Willering,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres met ingang van 10 december 2021 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend.
Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam], werkzaam als begeleidster bij Prodeba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1995. Op 10 december 2021 heeft zij een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend om ondersteuning te krijgen in de vorm van een Wajong-uitkering, die haar bij het primaire besluit is toegekend.
1.2.
Eerder, op 13 mei 2015, had eiseres een soortgelijke aanvraag ingediend, die bij besluit van 21 juli 2015 is afgewezen. Het daartegen door haar gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2016 ongegrond verklaard. Bij einduitspraak van 16 november 2017 in de zaak met nummer SGR 16/1720 heeft de rechtbank het door eiseres tegen het besluit van 2 februari 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:70, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de rechtbankuitspraak van 16 november 2017 in hoger beroep bevestigd.
Standpunten
2. Eiseres betoogt dat de Wajong-uitkering met ingang van een eerdere datum moet worden toegekend, per 21 januari 2016 dan wel per 10 december 2020, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen al op een eerder moment dan op 10 december 2021 duurzaam had moeten worden geacht vanwege de (chronische) aard van haar beperkingen en er geen mogelijkheden waren voor herstel. Spijtig genoeg is haar tijdens de vorige beroepsprocedure niet geadviseerd om al eerder een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen in te dienen. Eiseres meent dat sprake is van een bijzonder geval dat een verdergaande terugwerkende kracht van de Wajong-uitkering rechtvaardigt, als bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY3111.
3. Het Uwv handhaaft in beroep zijn standpunt zoals weergegeven in het primaire besluit dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd en wijst daarbij op artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong, waaruit volgt dat het recht op een Wajong-uitkering ontstaat op de dag van de aanvraag.
Toetsingskader
Op grond van de artikelen 1a:1 en 1a:2 van de Wajong kan een recht op een Wajong-uitkering ontstaan als een betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (geen arbeidsvermogen) heeft. Onder duurzaam geen arbeidsvermogen wordt de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:11, eerste lid, van de Wajong, stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat. Op grond van het tweede lid, van dit artikel ontstaat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
Beoordeling
4. In geschil is de datum met ingang waarvan de Wajong-uitkering is toegekend. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dwingendrechtelijk karakter van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong, volgt dat het recht op een Wajong-uitkering niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de aanvraag is ingediend. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen.
4.2.
Van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De beperkingen van eiseres waren tijdens de vorige procedure al bekend. De omstandigheid dat een deel van die beperkingen van blijvende aard is, heeft er toen niet toe geleid dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam werd geacht.
Het besluit waarbij destijds is geconcludeerd dat er nog behandelmogelijkheden waren, staat sinds voormelde uitspraak van de CRvB van 13 januari 2021 in rechte vast, zodat van de juistheid daarvan dient te worden uitgegaan.
4.3.
Dat eiseres niet eerder dan op 10 december 2021 een nieuwe aanvraag heeft ingediend omdat haar tijdens de vorige procedure niet is geadviseerd om dit te doen, maakt evenmin dat sprake is van een bijzonder geval (zie in dit kader onder meer de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2021:726). Daarbij geldt dat eiseres ter zitting heeft erkend dat de aanvraag eerder had kunnen worden gedaan.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv op goede gronden aan eiseres niet eerder dan op 10 december 2021 een Wajong-uitkering heeft toegekend.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.