ECLI:NL:RBDHA:2023:19621
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en ingangsdatum inwilligend besluit onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft eiser, van Syrische nationaliteit, op 4 juni 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag bij besluit van 13 december 2022 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit werd op 28 december 2022 ongegrond verklaard door de rechtbank Amsterdam. Op 13 februari 2023 heeft de staatssecretaris aangegeven dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser niet tijdig aan Oostenrijk was overgedragen. Eiser diende op 21 februari 2023 een nieuwe asielaanvraag in, die op 22 mei 2023 werd ingewilligd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij betoogt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel per 4 juni 2022 zou moeten zijn, in plaats van de datum van de nieuwe aanvraag.
De rechtbank heeft op 16 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank overweegt dat eiser geen verzoek om bestuurlijke heroverweging heeft ingediend en dat de staatssecretaris bij inwilliging van de aanvraag de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent met ingang van de datum waarop de opvolgende aanvraag is ontvangen. De rechtbank concludeert dat de Dublinverordening zich niet verzet tegen dit nationale stelsel en dat de staatssecretaris terecht de ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld op 21 februari 2023. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.