ECLI:NL:RBDHA:2023:19501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.8177, NL23.8178, NL23.8181 en NL23.8183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige en gezinsleden wegens niet voldoen aan documentatievereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 19 september 2023, zijn de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen behandeld. Eiser, een Turkse zelfstandige, had op 30 september 2022 zijn zevende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Eiseres, de echtgenote van eiser, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als gezinslid. Beide aanvragen werden op 1 december 2022 afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het documentatievereiste, waaronder het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en relevante onderbouwende documenten. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door geen extra tijd te geven voor het indienen van de ontbrekende documenten. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen terecht waren afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning. De beroepen werden ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van de afwijzing voor eiser en zijn gezin voor hun eigen rekening en risico komen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.8177 (beroep)
NL23.8178 (voorlopige voorziening)
NL23.8181 (beroep)
NL23.8183 (voorlopige voorziening)
[V-Nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1984, eiser en verzoeker, hierna: eiser

[eiseres]

geboren op [geboortedatum 2] 1994, eiseres en verzoekster, hierna: eiseres
mede namens haar kinderen,
[appellant 1]
geboren op [geboortedatum 3] 2016,
[appellant 2] ,
geboren op [geboortedatum 4] 2018,
[appellant 3] ,
geboren op [geboortedatum 5] 2019,
allen van Turkse nationaliteit, samen: eisers
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” en de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij eiser”.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met de primaire besluiten van 1 december 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 20 februari 2023 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening op 28 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser heeft de Turkse nationaliteit en hij heeft op 30 september 2022 zijn zevende aanvraag om een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige ingediend. Eiser heeft bij zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- paspoorten van het gezin,
- een BRP [1] -inschrijving van het gezin en
- de huwelijksakte tussen eiser en eiseres.
2.2
Eisers aanvraag is in het primaire besluit afgewezen. De reden daarvoor was dat eiser niet beschikt over een geldige mvv [2] voor het verrichten van arbeid als zelfstandige en hij ook geen vrijstelling van het mvv-vereiste krijgt. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor verblijf als zelfstandig ondernemer. Zo heeft hij bij zijn aanvraag niet aangegeven bij welke onderneming hij arbeid als zelfstandige wil verrichten en heeft hij geen KvK [3] -uittreksel of ondernemingsplan en onderbouwende stukken overgelegd. Nu aan eiser geen verblijfsrecht in Nederland toekomt, is ook de aanvraag van eiseres afgewezen.
2.3
Eiser heeft in zijn bezwaar tegen het primaire besluit aangegeven “
om en nabij de drie weken” nodig te hebben om het ondernemingsplan en de overige stukken ter onderbouwing van zijn aanvraag toe te sturen. De stukken van de boekhouder volgen zo spoedig mogelijk, aldus eiser.
2.4
Verweerder heeft in de bestreden besluiten de bezwaren van eisers kennelijk ongegrond verklaard omdat verweerder nog steeds geen stukken heeft ontvangen van eiser en eiser daarmee niet heeft voldaan aan het documentatievereiste. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om eisers te horen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de bezwaren van eiseres terecht heeft afgedaan als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank is uitgegaan van het volgende.
5.1
Onder het Associatierecht waren Turkse onderdanen vrijgesteld van het mvv-vereiste, wanneer het gaat om gezinshereniging, het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige. Deze regelgeving is gewijzigd: per 1 oktober 2022 geldt weer een mvv-vereiste voor alle Turkse onderdanen, ongeacht of zij onder het Associatierecht vallen. Op aanvragen vóór 1 oktober 2022 zal de oude beoordelingswijze worden toegepast. Dit betekent dat Turkse burgers die onder het Associatierecht vallen nog kunnen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, mits hun aanvraag vóór 1 oktober 2022 is ontvangen. Eiser heeft zijn aanvraag vóór 1 oktober 2022 ingediend.
5.2
Bij de aanvraag en in bezwaar heeft eiser geen onderbouwende stukken overgelegd. In beroep heeft eiser op 14 april 2023 de volgende stukken overgelegd:
- het ondernemingsplan van VOF [naam 2] ;
- de overeenkomst van VOF [naam 2] (met ingangsdatum 1 november 2021);
- een verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer van 21 februari 2023.
Op 16 juni 2023 heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- het KvK-uittreksel van [naam 2] ;
- het fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2022 van 24 april 2023;
- aangiften omzetbelasting 2022;
- 13 facturen in de periode van december 2022 tot en met april 2023.
Heeft verweerder onzorgvuldig en in strijd met goede procesorde en fair play gehandeld?
6. Eisers betogen dat verweerder onzorgvuldig en in strijd met de goede procesorde en het fair play-beginsel heeft gehandeld. Ten eerste vinden eisers dat verweerder, nu niet aan het documentatievereiste werd voldaan bij de aanvraag, de aanvraag niet had moeten afwijzen maar buiten behandeling had moeten stellen. In het geval van buitenbehandelingstelling moet verweerder eisers in de gelegenheid stellen de aanvraag binnen een hersteltermijn aan te vullen. [4] Ten onrechte hebben eisers die gelegenheid nu niet gekregen. Ten tweede vinden eisers dat verweerder in bezwaar onzorgvuldig heeft gehandeld door te weigeren een kopie van het dossier aan de gemachtigde van eisers te sturen, terwijl het een bestendige praktijk van verweerder is om dat wel te doen en dan een nieuwe (herstelverzuim)termijn te stellen. Ten derde voeren eisers aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder nader overleg met hun gemachtigde te beslissen op hun bezwaar. In bezwaar hebben eisers namelijk aangegeven dat zij nog rond de drie weken nodig hadden om het ondernemingsplan en de overige documenten aan verweerder te sturen. Drie weken later betekent uiterlijk 22 februari 2023. Verweerder heeft vervolgens eenzijdig en zonder nader overleg op 20 februari 2023 de bestreden besluiten genomen. Eiser had het ondernemingsplan in zijn bezit op 14 februari 2023, dus hij was eigenlijk nog op tijd geweest. Eisers vinden het tenslotte ook onzorgvuldig dat verweerder de in beroep overgelegde stukken weigert te beoordelen en verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 9 februari 2022 [6] .
6.1
Artikel 4:5 van de Awb regelt de vereenvoudigde afdoeningswijze van aanvragen. Het geeft een bevoegdheid om de aanvraag niet te behandelen indien, voor zover hier van belang, de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Voorwaarde is wel dat, voordat tot buitenbehandelingstelling wordt overgegaan, de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Dit is een discretionaire bevoegdheid van verweerder en verplicht verweerder niet tot het volgen van deze weg. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun standpunt dat verweerder de aanvraag buiten behandeling had moeten stellen en dat ze daardoor ten onrechte geen hersteltermijn aangeboden hebben gekregen.
6.2
In het pro forma bezwaarschrift van 28 december 2022 heeft de gemachtigde van eisers verweerder verzocht om het dossier toe te zenden en eisers daarbij een termijn van ten minste drie weken te stellen voor het indienen van de gronden van bezwaar. Met de brief van 13 januari 2023 hebben eisers een termijn van twee weken gekregen om de aanvullende bezwaargronden in te dienen. Omdat de gemachtigde al bij de aanvraag betrokken is geweest en alle documenten al in zijn bezit zou moeten hebben, heeft verweerder geen kopie van het dossier verstrekt. Eisers hebben hun gronden van bezwaar op 1 februari 2023 ingediend. Uit de bezwaargronden blijkt niet dat door eisers wordt geklaagd over het niet toezenden van het dossier. In beroep heeft gemachtigde daar wel over geklaagd en toegelicht dat het dossier noodzakelijk was om zich te verweren tegen een mogelijke tegenwerping van artikel 4:6 van de Awb en het eerder opgelegde inreisverbod. De rechtbank constateert echter dat in het primaire besluit artikel 4:6 van de Awb niet is tegengeworpen en ook dat uit het primaire besluit al volgde dat het op 22 januari 2019 opgelegde inreisverbod onherroepelijk was geworden [7] . Het niet sturen van het dossier heeft dus verder geen consequenties voor deze procedure.
6.3
Dat verweerder had moeten wachten met zijn beslissingen op de bezwaren van eisers of daarover had moeten overleggen met de gemachtigde van eisers, volgt de rechtbank niet. Eiser mag worden geacht ervan op de hoogte te zijn welke gegevens en bescheiden hij moest overleggen bij zijn aanvraag. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat op het aanvraagformulier “Arbeid als zelfstandige” nadrukkelijk staat vermeld welke stukken moeten worden overgelegd bij de aanvraag. [8] In het primaire besluit heeft verweerder ook nadrukkelijk aangegeven welke stukken er nog ontbreken. Bovendien was het inmiddels de zevende aanvraag van eiser en had hij uit ervaring kunnen weten welke stukken nodig zijn om te overleggen bij de aanvraag. Dat het bij die aanvragen zou gaan om een andere onderneming doet daar niets aan af. De enkele omstandigheid dat verweerder een eigen bevoegdheid zou hebben om het Handelsregister te raadplegen laat onverlet dat het hier om een aanvraagsituatie gaat met een documentatievereiste. De rechtbank begrijpt dat, hoewel de wijziging in regelgeving al in juli 2022 bekend is gemaakt [9] , er voor eiser persoonlijk sprake kan zijn geweest van tijdsdruk om de termijn van 1 oktober 2022 te halen. Dit laat echter ook onverlet dat eiser voldoende tijd heeft gehad om zijn aanvraag aan te vullen met de ontbrekende stukken in de aanvraag- en bezwaarfase. Immers, tussen de aanvraag en het primaire besluit zitten ruim 2 maanden en vanaf het primaire besluit tot het bestreden besluit zitten bijna drie maanden. In deze periode heeft eiser de ontbreken de stukken nog altijd niet overgelegd. De mededeling van eiser in zijn bezwaargronden van 1 februari 2023 dat hij “
verwacht om en nabij de drie weken nodig te hebben om het ondernemingsplan en alle documenten ter onderbouwing van zijn aanvraag aan uw dienst te sturen” en van de gemachtigde dat zij “
z.s.m. de stukken van de boekhouder ter onderbouwing van de VOF op grond waarvan Kizilirmak zijn verblijfsaanvraag baseert” stuurt, heeft verweerder onvoldoende concreet mogen vinden om eiser nog langer de tijd te geven. De termijn is niet voldoende concreet gesteld en eiser heeft hiermee een onvoldoende concrete verklaring gegeven voor het ontbreken van de stukken. [10] Bovendien was verweerder niet verplicht om herstelverzuim in de bezwaarfase te verlenen. [11] Verweerder had dan ook niet hoeven wachten tot 22 februari 2023 (of later) met het nemen van zijn beslissing op het bezwaar, noch had verweerder voorafgaand overleg met de gemachtigde van eisers hoeven hebben.
6.4
Over de in beroep overgelegde stukken oordeelt de rechtbank als volgt. Het had eiser gelet op het aanvraagformulier, paragraaf B6/4.5 van de Vc, de website van de IND en het feit dat het eisers zevende gelijksoortige aanvraag betreft, genoegzaam duidelijk kunnen zijn welke stukken relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser had de aanvullende stukken al in de aanvraagfase, doch uiterlijk in de bezwaarfase moeten verstrekken. [12] Verweerder is dan ook niet gehouden deze in beroep overgelegde stukken alsnog mee te nemen. Dat deze stukken de stelling van eiser zouden onderbouwen dat hij in het jaar 2022 een omzet had van €150.000,-, doet hier niet aan af. In deze, tot dan toe niet onderbouwde, stelling had verweerder geen sterke indicatie hoeven zien dat eisers onderneming zou voldoen aan de voorwaarden van het Turkse Associatierecht. Verweerder heeft er in dit kader terecht op gewezen dat, nog los van het feit dat deze stukken niet tijdig zijn ingediend, nog steeds niet is voldaan aan het aanleveren van alle benodigde stukken.
6.5
Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, noch dat verweerder heeft gehandeld in strijd met een goede procesorde of het fair play-beginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder eisers moeten horen?
7. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen. Er was geen sprake van een herhaalde aanvraag, de aanvraag zag namelijk op een ander bedrijf. Bovendien heeft eiser in de eerste gronden van bezwaar aangegeven dat hij de ontbrekende informatie binnen redelijke termijn kon verstrekken. Eiser stelt actief te hebben gecommuniceerd met verweerder, zich bereidwillig te hebben getoond, expliciet om een hoorzitting te hebben gevraagd en ook te hebben onderbouwd waarom de informatie even op zich laat wachten. Volgens eiser zijn dit allemaal relevante omstandigheden waarom verweerder niet had kunnen afzien van horen. [13]
7.1
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder een vreemdeling hoort in bezwaar en dat hij terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht. Verweerder mag slechts van horen in bezwaar afzien, als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is het geval als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Indien echter op voorhand duidelijk is gemaakt welke informatie essentieel is, waarvan een vreemdeling dus wist of kon weten dat die voor het nemen van een besluit noodzakelijk is, ligt horen minder in de rede. Een hoorzitting zal bij het ontbreken van zulke essentiële informatie een minder geschikt middel zijn om de ontbrekende informatie alsnog te verkrijgen. Niettemin moet verweerder, ook als een vreemdeling de vereiste informatie niet of niet volledig heeft overgelegd, steeds beoordelen of een hoorzitting uitkomst kan beiden om de ontbrekende informatie alsnog boven tafel te krijgen. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als een vreemdeling eenvoudig de ontbrekende informatie op of vlak voor een hoorzitting kan geven, een vreemdeling in bezwaar al een mogelijk steekhoudende verklaring heeft gegeven voor het niet kunnen overleggen van bepaalde stukken of als onduidelijkheid bestaat over de waardering van een of meer overgelegde stukken. [14]
7.2
Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval is voldaan aan de maatstaf om van het horen af te zien. Zoals onder 6.3 is vermeld, heeft verweerder op het aanvraagformulier en in het primaire besluit duidelijk opgesomd welke informatie en stukken vereist zijn maar ontbraken. Eiser heeft in bezwaar geen nieuwe stukken overgelegd en ook geen afdoende verklaring gegeven waarom hij de gevraagde stukken niet heeft overgelegd. Eiser heeft dan wel verklaard nog te wachten op stukken van de boekhouder, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet concreet genoeg. Eiser heeft niet duidelijk aangegeven wanneer hij welke stukken bij de boekhouder heeft opgevraagd en waarom hij redelijkerwijs niet over de stukken kon beschikken vanwege zijn boekhouder. Eisers verwijzing naar de Afdelingsuitspraken gaat dan ook niet op. Verweerder heeft mogen concluderen dat horen in dit geval het besluit niet anders had gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit onevenredig?
8. Eisers menen dat het bestreden besluit onevenredig is en in strijd is met de menselijke maat. Eisers hebben namelijk een groot belang bij deze aanvraag vanwege de gewijzigde regelgeving over de inburgerings- en mvv-plicht onder het Turks Associatierecht.
8.1
Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 6.3 ziet de rechtbank in dat wat door eisers is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het besluit van verweerder onevenredig is. Eiser heeft verzuimd om bij zijn aanvraag de benodigde stukken te overleggen en heeft hiervoor geen voldoende concrete verklaring gegeven. Hoe groot de consequenties ook voor eiser en zijn gezin zijn, in dit geval zullen deze consequenties voor eigen rekening en risico moeten blijven. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Nu verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser heeft afgewezen, heeft verweerder ook de daarvan afhankelijke aanvraag van eiseres mogen afwijzen.
10. De beroepen zijn dan ook ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten van
20 februari 2023 in stand blijven.
11. Omdat bij deze uitspraak op de beroepen wordt beslist, is er geen aanleiding om de voorlopige voorzieningen toe te wijzen. De verzoeken worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaken geregistreerd onder de nummers NL23.8177 en NL23.8181:
- verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaken geregistreerd onder de nummers NL23.8178 en NL23.8183:
- wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Kamer van Koophandel.
4.Eisers verwijzen naar artikel 4:5, eerste lid en sub c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 augustus 2020, AWB 19/5710.
8.Deze voorwaarden staan genoemd in verweerders beleid in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en volgen uit artikel 3.20a, vierde lid en Bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
9.Zie Tweede Kamerbrief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid over “Machtiging tot voorlopig verblijf in relatie tot Associatierecht” van 5 juli 2022.
10.Zie ook de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2557.
11.Van een situatie als bedoel in artikel 7:10, tweede lid, van de Awb en paragraaf B1/7.1 van de Vc gelezen in samenhang met artikel 6:5 van de Awb is geen sprake.
12.Zie ook de Afdelingsuitspraak van 6 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:410.
13.Eiser verwijst in dit kader naar de Afdelingsuitspraken van 6 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2557 en van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
14.Zie de Afdelingsuitspraken van 6 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2557 en ECLI:NL:RVS:2023:2603.