ECLI:NL:RBDHA:2023:19468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.36542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met onduidelijke nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van eiser, die zich in vreemdelingenbewaring bevindt. Eiser, die aanvankelijk de Marokkaanse nationaliteit claimde maar nu de Algerijnse nationaliteit stelt te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden te verlengen. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding en heeft aangevoerd dat het verlengingsbesluit onrechtmatig is, onder andere omdat hij niet tijdig is gehoord en omdat de termijn van de bewaring niet proportioneel is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op 13 mei 2023 heeft opgelegd en dat deze nog steeds voortduurt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van de uitzetting van eiser naar Marokko, ondanks dat er geen documentatie is verstrekt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de relevante feiten en omstandigheden voldoende heeft verzameld en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de wettelijke voorwaarden voor de verlenging van de maatregel van bewaring zijn voldaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36542

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft besloten de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden te verlengen.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 29 november 2023.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Bij zijn eerste asielaanvraag stelde hij de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij stelt nu de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Op grond van artikel 96, zevende lid, van de Vw kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om een zitting ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
Toetsingskader
3. Eiser zit in vreemdelingenbewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw wordt de bewaring beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Op grond van het vijfde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden. Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw kan de bewaring ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
4. Verweerder moet in het verlengingsbesluit volgens het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de
vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende
gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn [1] en het arrest
Mahdi [2] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit. Er hoeft geen
aparte verzwaarde belangenafweging plaats te vinden bij het bepalen of de maatregel van bewaring verlengd mag worden. [3]
Datering besluit
5. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat het verlengingsbesluit onrechtmatig is genomen en in strijd is met onder meer de Terugkeerrichtlijn, het EVRM [4] en verschillende in het beroepschrift genoemde rechtsbeginselen. Verweerder heeft het besluit namelijk op 26 oktober 2023 genomen en pas op 6 november 2023 aan eiser bekend gemaakt. In dat kader stelt eiser dat hij op 31 oktober 2023 schriftelijk heeft gereageerd op het voornemen. Doordat verweerder voor deze datum het verlengingsbesluit heeft genomen, heeft hij geen rekening gehouden met eisers zienswijze en heeft hij onrechtmatig gehandeld.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het besluit onrechtmatig is vanwege de enkele omstandigheid dat op de eerste bladzijde van het besluit de datum 26 oktober 2023 wordt genoemd. Uit de inhoud van het besluit en uit de toelichting van verweerder volgt echter dat het besluit niet op deze datum is genomen. In het besluit wordt de door eiser ingediende zienswijze van 31 oktober 2023 namelijk genoemd én wordt hierop inhoudelijk gereageerd. Dit zou niet mogelijk zijn als verweerder zijn besluit al op 26 oktober 2023 had genomen. Er bestaat daarom geen redelijke twijfel dat het besluit is genomen op een datum die is gelegen na ontvangst van eisers zienswijze. Daarnaast heeft verweerder in zijn verweerschrift toegelicht dat het besluit kort voor de uitreiking is genomen. Vastgesteld wordt dat uit het uitreikingsblad volgt dat het verlengingsbesluit op 6 november 2023 is uitgereikt. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de verklaring van verweerder dat het verlengingsbesluit op 6 november 2023 is genomen. De beroepsgrond faalt.
Horen voorafgaand aan het besluit
7. Eiser voert aan dat verweerder heeft nagelaten hem zorgvuldig te horen voor het nemen van het verlengingsbesluit. Verweerder heeft een enkele opmerking gemaakt in het terugkeergesprek van 27 oktober 2023, maar heeft nagelaten om specifieke en individuele vragen te stellen aan eiser en om door te vragen. Vanwege de ruime tijdsperiode dient een verzwaarde belangenafweging plaats te vinden. Verweerder heeft in dat verband niet zorgvuldig de relevante feiten en omstandigheden verzameld. Hierdoor is in strijd gehandeld met artikel 5 van het EVRM, artikel 47 van het Handvest [5] en artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem aanvullend diende te horen. Verweerder heeft in het vertrekgesprek van 27 oktober 2023 zijn voornemen om de maatregel van bewaring te verlengen kenbaar gemaakt aan eiser. Uit het verslag van het vertrekgesprek blijkt dat aan eiser de redenen van het voornemen tot verlenging zijn uitgelegd. Eiser heeft in het vertrekgesprek ook de mogelijkheid gekregen om hierop te reageren. Het voornemen is bovendien naar de gemachtigde van eiser verzonden per e-mail op 30 oktober 2023. Vervolgens is op 31 oktober 2023 namens eiser een schriftelijke zienswijze ingediend. Hiermee is eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen en om de relevante feiten en omstandigheden aan verweerder kenbaar te maken. Voor zover eiser stelt dat verweerder heeft nagelaten anderszins de relevante feiten en omstandigheden te verzamelen en heeft nagelaten specifieke vragen te stellen en/of door te vragen, heeft eiser niet gespecificeerd op welke relevante feiten en omstandigheden hij doelt en op welke punten verweerder specifieke vragen had moeten stellen en/of had moeten doorvragen. De beroepsgrond faalt.
Voorwaarden voor verlenging
9. Eiser acht de duur van de verlenging niet proportioneel gelet op de ingrijpende aard van de vrijheidsbeperking en de inbreuk op zijn privéleven.
10. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor de verlenging van de maatregel van bewaring is voldaan. Vast staat immers, zoals in het verlengingsbesluit is opgemerkt, dat eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Verweerder heeft terecht het ontbreken van benodigde documentatie uit het derde land aan de verlenging van de bewaring ten grondslag gelegd, omdat er ondanks verweerders inspanningen nog geen LP [6] voor eiser is verstrekt. Uit het dossier blijkt dat verweerder maandelijks rappelleert bij de Marokkaanse autoriteiten. Verder blijkt hieruit dat DIA [7] op 16 november 2023 aandacht heeft gevraagd bij de Marokkaanse ambassade voor alle lopende zaken, waaronder de zaak van eiser. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling van eiser dat verweerder geen redelijke inspanning heeft geleverd voor het verkrijgen van documentatie. Verweerder werpt eiser daarnaast terecht tegen dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting, zodat er alleen al hierom een grond voor verlenging van de bewaring bestaat. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser zelf geen inspanningen heeft verricht met het oog op zijn uitzetting of om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen.
Gronden voor bewaring
11. Eiser betwist alle zware en lichte gronden [8] die aan het verlengingsbesluit ten grondslag liggen. Vanwege het tijdsverloop dient een verzwaarde individuele belangenafweging plaats te vinden. Hij stelt eveneens dat zware grond 3i niet eerder aan de maatregel ten grondslag is gelegd.
12. De rechtbank stelt vast dat het verlengingsbesluit verwijst naar de gronden van bewaring zoals opgenomen in de maatregel van 13 juni 2023. Niet is gebleken dat deze gronden, die eerder al door de rechtbank zijn getoetst, zich niet langer voordoen. [9] Gelet hierop bestaat nog altijd het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De beroepsgrond faalt.
Voortvarend handelen
13. Eiser voert aan dat verweerder niet voortvarend handelt in het kader van eisers uitzetting naar Marokko. Verweerder heeft geen inhoudelijke reactie van de Marokkaanse autoriteiten ontvangen en heeft geen extra inspanningen gepleegd dan alleen het versturen van standaard rappels. Ook is eiser nog niet gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder in totaal negen vertrekgesprekken met eiser heeft gehouden en in totaal veertien rappels heeft verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Verder heeft DIA op 16 november 2023 op zaakniveau extra aandacht heeft gevraagd voor alle lopende zaken bij de Marokkaanse ambassade. Het gegeven dat nog geen presentatie is ingepland, betekent niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De Marokkaanse autoriteiten hebben immers te kennen gegeven dat niet langer voor alle LP-aanvragen een presentatie in persoon is vereist. Evenwel is verweerder afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten voor de afgifte van een LP. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
15. Eiser stelt dat er op LP-niveau bij de Marokkaanse autoriteiten sprake is van aanzienlijk gewijzigde feiten en omstandigheden. Er zijn namelijk geen LP’s verstrekt voor soortgelijke gevallen als die van eiser.
16. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, ontbrak. De Afdeling [10] heeft in haar uitspraak van 8 augustus 2023 geoordeeld dat in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. [11] Verweerder heeft daarnaast terecht opgemerkt dat de Marokkaanse autoriteiten op 16 november 2023 hebben meegedeeld dat de LP-aanvraag in onderzoek is. Voor zover eiser stelt dat er voor hem in het bijzonder geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en er sprake is van aanzienlijk gewijzigde en nieuwe feiten en omstandigheden, heeft hij deze stelling niet nader onderbouwd. Voor zover eiser doelt op zijn stelling dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, verwijst de rechtbank naar haar oordeel in haar uitspraak van 13 juni 2023. [12] De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen, te meer niet nu eiser hierover geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht.
Detentiecentrum in Rotterdam
17. Eiser stelt dat het bewaringsregime en de feitelijke wijze van tenuitvoerlegging in het detentiecentrum in Rotterdam gelijk staat aan strafrechtelijke detentie. De bewaring is daarom strijdig met verschillende artikelen van de Terugkeerrichtlijn.
18. In de uitspraken van 13 juni 2023, 22 september 2023 [13] en 31 oktober 2023 [14] heeft deze rechtbank en zittingsplaats al geoordeeld over het bewaringsregime in het detentiecentrum in Rotterdam en overwogen dat dit niet kan leiden tot de conclusie dat (het voortduren van) de maatregel onrechtmatig is. Niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de rechtbank nu tot een ander oordeel moet komen. De rechtbank volstaat dan ook met een verwijzing naar wat daarover in deze uitspraken is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
19. Volgens eiser is gelet op al het bovenstaande ten onrechte afgezien van het toepassen van een lichter middel.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om alsnog te volstaan met een lichter middel. De gronden die aan de maatregel van bewaring en grondslag zijn gelegd, zijn nog steeds van toepassing. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder is niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat de detentie voor eiser onredelijk bezwarend is. Voor zover eiser stelt dat hij diverse fysieke en mentale klachten heeft als gevolg van de bewaring, heeft hij zijn medische problematiek niet nader onderbouwd. Bovendien is in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig. Deze wordt gelijkwaardig geacht aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
21. Ook overigens is er geen grond voor het oordeel dat het verlengen van de duur van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Conclusie
22. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
23. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Laissez-passer.
7.Dienst Internationale Aangelegenheden.
8.Als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
9.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 13 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8792.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12.ECLI:NL:RBDHA:2023:8792, rechtsoverweging 5.