ECLI:NL:RBDHA:2023:8888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.8732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Afghaanse eiser met betrekking tot lidmaatschap van de Taliban en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1996, heeft op 22 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 2 maart 2023 afgewezen, waarbij hij het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft op 16 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij de zitting werd geschorst en op 7 juni 2023 werd voortgezet.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte het asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht, maar constateert wel een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank verwijst naar het landenbeleid voor Afghanistan en de kamerbrief van 29 juni 2022, waarin onvoldoende rekening is gehouden met de individuele situatie van de eiser. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van de eiser, waarbij de rechtbank de staatssecretaris ook veroordeelt in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 2.092,50.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om bij de beoordeling van asielaanvragen rekening te houden met de actuele situatie in Afghanistan en de specifieke omstandigheden van de aanvrager, vooral gezien de recente machtswisseling naar de Taliban.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8732

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op
[datum] 1996. Hij heeft op 22 oktober 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 2 maart 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Het onderzoek is ter zitting geschorst. De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van 7 juni 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een asielvergunning voor bepaalde tijd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser had een eigen zaak in de Afghaanse provincie Laghman, waar hij auto’s repareerde. Via een vaste klant, [naam] , is hij op een plek van de Taliban terechtgekomen. Daar heeft hij jerrycans moeten toevoegen aan een auto. Gaandeweg kwam eiser erachter dat dit autobommen waren. Vervolgens is aan eiser medegedeeld dat hij door deze werkzaamheden uit te voeren lid is geworden van de Taliban. Bij thuiskomst heeft eiser het verhaal aan zijn moeder verteld en is deze informatie ook doorgegeven aan de politie. De volgende dag werd eiser ’s avonds beschoten. Volgens eiser kwam de politie bij hem thuis en hebben zij aangegeven dat [naam] is opgepakt en dat het de Taliban was die betrokkene beschoten heeft. Eiser heeft verklaard dat hij vervolgens door de politie naar zijn schoonvader in Sere Pole is gebracht. Betrokkene heeft verklaard dat zijn moeder later telefonisch aan hem heeft doorgegeven dat de politie hem zoekt vanwege de verklaringen die [naam] over betrokkene heeft afgelegd nadat hij is opgepakt. Eiser is vervolgens uit Afghanistan gevlucht. Eiser vreest bij terugkeer te worden gedood of opgepakt door de Taliban en voor vijftien tot twintig jaar gevangen gezet te worden door de Afghaanse autoriteiten.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- lidmaatschap van de Taliban en problemen met de Taliban;
- gezocht door Afghaanse politie in verband met lidmaatschap van Taliban.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat element 1 geloofwaardig is. Elementen 2 en 3 zijn als niet geloofwaardig beoordeeld. De staatssecretaris ziet ook verder geen aanleiding om eiser in aanmerking te laten komen voor de door hem verzochte asielvergunning.
De gronden
6. Eiser voert in beroep allereerst aan dat, nu het vorige besluit van 22 september 2022 is ingetrokken, het daaraan voorafgaande voornemen van 10 augustus 2021 en de ingebrachte zienswijze daarop ook zijn vervallen. De staatssecretaris kan in het bestreden besluit niet terugverwijzen naar het voornemen van 10 augustus 2021 wat betreft de geloofwaardigheidsbeoordeling. Daarnaast is de staatssecretaris niet inhoudelijk ingegaan op de zienswijze van 9 februari 2023. Het bestreden besluit is daarom volgens eiser op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en bevat geen deugdelijke motivering voor de afwijzing van de asielaanvraag. De staatssecretaris kan dit gebrek niet herstellen door die motivering alsnog in een verweerschrift op te nemen. De rechtbank zou dit verweerschrift niet bij de beoordeling moeten betrekken, aldus eiser.
Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Afghanistan in ieder geval een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser betoogt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet is ingegaan op een door hem aangehaald ambtsbericht uit maart 2022, waaruit blijkt dat Afghanistan voor asielzoekers niet veilig is om naar terug te keren. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar een nieuwsbericht van Amnesty International van 15 augustus 2022. Daarnaast wijst eiser op een verklaring van de dorpoudsten, waaruit blijkt dat familieleden van eiser ernstig worden bedreigd en dat hun eigendommen zijn afgenomen. Gedwongen terugkeer naar Afghanistan is volgens eiser in strijd met het verbod op refoulement en artikel 3 van het EVRM, ook gelet op de humanitaire situatie in Afghanistan.
Het oordeel
Geloofwaardigheidsbeoordeling
7. Anders dan eiser meent, heeft de staatssecretaris de geloofwaardigheidsbeoordeling, en dan meer specifiek de beoordeling die ziet op de ongeloofwaardig geachte relevante elementen 2. en 3., van een voldoende motivering voorzien. De rechtbank leidt uit het procesdossier de volgende gang van zaken af. De staatssecretaris heeft aanvankelijk een (eerste) voornemen uitgebracht op 10 augustus 2021. Daarop heeft eiser gereageerd met een (eerste) zienswijze van 25 augustus 2021. Op 10 augustus 2022 is een (eerste) afwijzing van de asielaanvraag gevolgd. Dat besluit is op 15 november 2022 ingetrokken; er zou een nieuw besluit worden genomen waarbij rekening wordt gehouden met het actuele beleid op basis van het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van maart 2022 en de kamerbrief van de staatssecretaris van 29 juni 2022. Er volgt dan een (tweede) voornemen op 12 januari 2023. In dit voornemen wordt ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling allereerst verwezen naar het eerste voornemen; dat voornemen wordt door de staatssecretaris herhaald en ingelast beschouwd. Verder is ingegaan op de opmerkingen die eiser in zijn eerste zienswijze heeft gemaakt op dit punt. In de zienswijze die hierop volgt, gedateerd 9 februari 2023, verwijst eiser voornamelijk naar zijn eerste zienswijze van 25 augustus 2021 als het gaat om de geloofwaardigheidsbeoordeling van de staatssecretaris. In het daaropvolgende bestreden besluit verwijst de staatssecretaris op zijn beurt naar het (tweede) voornemen omdat daarin al is gereageerd op de eerste zienswijze van eiser, waarnaar in de tweede zienswijze wordt verwezen.
7.1.
De rechtbank kan eiser niet volgen in de stelling dat door de intrekking van het eerste besluit ook het eerste voornemen niet meer bestaat en dat de staatssecretaris daar dus ook niet naar kan verwijzen. Wat de staatssecretaris heeft gedaan is de tekst van het eerste voornemen herhalen en ingelast beschouwen in het (tweede) voornemen dat thans ter beoordeling voorligt. Er is geen rechtsregel die zich daartegen verzet. De vraag is evenwel of die motivering de conclusie van de staatssecretaris kan dragen dat de relevante elementen 2. en 3. niet kunnen worden gevolgd, in samenhang beschouwd met de reactie die de staatssecretaris heeft gegeven op de zienswijze door eiser in het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat die beoordeling en motivering de rechterlijke toets niet kunnen doorstaan. Eiser heeft in de eerste plaats geen concrete gronden gericht tegen die motivering. Dat de staatssecretaris in het bestreden besluit op dit punt enkel heeft verwezen naar het voornemen, kan de rechtbank in dit geval ook volgen omdat in het (tweede) voornemen reeds is gereageerd op de eerste zienswijze en eiser in zijn tweede zienswijze ook verwijst naar het eerste voornemen en de eerste zienswijze daarop, en niets anders naar voren brengt. Het is in beroep onduidelijk gebleven in hoeverre de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze(n) van eiser tekort is geschoten, nu eiser dat niet naar voren heeft gebracht. Van een motiveringsgebrek is de rechtbank dan ook niet gebleken.
7.1.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat eiser niet de gelegenheid heeft gehad om gemotiveerd de geloofwaardigheidsbeoordeling te bestrijden, vanwege bijvoorbeeld eventuele onduidelijke besluitvorming van de staatssecretaris. Voor dat oordeel ziet de rechtbank op zichzelf al geen gronden. De staatssecretaris heeft die motivering uit het eerste voornemen bovendien nog eens integraal opgenomen in het verweerschrift. Op de eerste zitting van 16 mei 2023 is het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van die integraal weergegeven motivering in het verweerschrift. Nadien heeft eiser niet aangegeven op welke punten deze motivering niet deugt, dan wel op welke punten deze motivering als een (ontoelaatbare) aanvulling zou moeten worden gezien op de motivering die de staatssecretaris reeds had opgenomen in het tweede voornemen (door naar het eerste voornemen te verwijzen) en dat op grond daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat aan de besluitvorming een gebrek kleeft. Dat eiser dat niet heeft gedaan omdat het verweerschrift in strijd met de goede procesorde zou zijn ingediend, kan de rechtbank gelet op de omstandigheid dat eiser expliciet de gelegenheid heeft gehad een en ander te bestuderen door het onderzoek ter zitting te schorsen, niet volgen. Dat dient dan in dit geval voor risico van eiser te komen.
7.2.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet om te oordelen dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de staatssecretaris de rechterlijke toets niet kan doorstaan. De staatssecretaris heeft eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Reëel risico op ernstige schade
8. In Afghanistan is sinds de zomer van 2021 sprake van een ingrijpende wijziging in het regime. De Taliban zijn aan de macht. Dit brengt voor uit dat land afkomstige vreemdelingen de vraag aan de orde wat de gevolgen hiervan zijn als zij terugkeren naar Afghanistan (vgl ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2014). De staatssecretaris heeft hiernaar ook nader onderzoek gedaan. In maart 2022 is er een (geactualiseerd) Algemeen Ambtsbericht over Afghanistan verschenen. Op 29 juni 2022 heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer over de situatie in Afghanistan geïnformeerd. Deze brief [1] bevat de volgende passage:
“Op 28 maart 2022 bracht het ministerie van Buitenlandse Zaken het algemene ambtsbericht over Afghanistan uit. Vanwege de onduidelijke situatie in Afghanistan na de machtsovername door de Taliban is op 11 augustus 2021 een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd dat ik op 23 februari jl. met een half jaar heb verlengd tot 25 augustus 2022. Uit het ambtsbericht maak ik op dat het nog altijd lastig is om een compleet beeld te schetsen van de veiligheidssituatie in Afghanistan sinds de machtsovername door de Taliban. Op veel punten is het beeld niet compleet hoe de Taliban zal opereren. Wel is duidelijk dat het willekeurige geweld in grote mate is afgenomen. Doordat er geen strijd meer wordt gevoerd tussen de (toenmalige) regeringstroepen en de Taliban vallen hierdoor veel minder burgerslachtoffers. Op basis van het ambtsbericht kom ik tot de conclusie dat er geen sprake is van een van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn waarin de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat een burger louter door diens aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Het ambtsbericht geeft aanleiding om de beslispraktijk te hervatten, waarmee het besluit- en vertrekmoratorium wordt beëindigd.
De beoordeling zal plaatsvinden op basis van de individuele omstandigheden afgezet tegen de zorgelijke veiligheids- en mensenrechtensituatie in Afghanistan.
Bij de beoordeling van de individuele aanvragen houd ik tevens rekening met de omstandigheid dat het ambtsbericht geen compleet beeld heeft kunnen geven van de veiligheidssituatie in Afghanistan en de mate waarin de verklaringen van de vreemdeling passen in het beeld van de veiligheidssituatie in het algemeen en de positie van de groep waartoe de vreemdeling behoort in het bijzonder. In de praktijk betekent dit dat afhankelijk van het individuele geval de IND binnen de kaders van het beleid eerder aanleiding kan zien om het voordeel van de twijfel te geven en uit te gaan van de aannemelijkheid van de verklaringen en de gestelde vrees bij terugkeer naar Afghanistan.
Ik heb besloten om het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan in belangrijke mate in lijn te houden aan het landgebonden asielbeleid zoals dit was voordat de Taliban de macht overnam. Daarbij is rekening gehouden met de wens van de Tweede Kamer om specifieke groepen als risicogroep aan te merken. Op basis van de landeninformatie is voorts aanleiding gezien om familieleden die door de Taliban geassocieerd worden met de hoofdpersoon aan bepaalde bestaande beleidsgroepen toe te voegen. Voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire of politiemissies in Afghanistan zal groepsvervolging blijvend worden aangenomen. Familieleden die door de Taliban geassocieerd worden met de tolk zijn aangemerkt als risicogroep.”
Het voor Afghanistan geldende landenbeleid is opgenomen in paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.1.
In de besluitvorming heeft staatssecretaris in het geval van eiser het volgende overwogen. Volgens de staatssecretaris is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Eiser behoort volgens de staatssecretaris verder niet tot een van de in het beleid genoemde risico- of minderheidsgroepen. In de beoordeling zijn daarnaast de individuele omstandigheden van eiser betrokken. De staatssecretaris heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat eiser behoort tot de etnische meerderheid in de provincie waaruit hij afkomstig is. Verder vindt de staatssecretaris dat niet is gebleken dat eiser over eigenschappen beschikt, of dat er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling komt te staan. De staatssecretaris heeft in dit verband nog verwezen naar het rapport van het EUAA, Targeting individuals. In het bestreden besluit overweegt de staatssecretaris in reactie op de bij zienswijze ingebrachte landeninformatie dat Afghanen die niet aan de criteria van het landenbeleid in de Vc 2000 voldoen, niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Volgens de staatssecretaris is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij persoonlijk heeft te vrezen voor ernstige schade. De slechte humanitaire situatie en voedselonzekerheid dan wel -afhankelijkheid in Afghanistan wordt verder door de staatssecretaris erkend en is ernstig, maar leidt niet tot het verlenen van internationale bescherming.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat aan de besluitvorming van de staatssecretaris een motiveringsgebrek kleeft. Door te verwijzen naar het over Afghanistan opgemaakte landenbeleid en daarbij te overwegen dat nu eiser niet voldoet aan de daarin genoemde criteria hij dus niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, heeft de staatssecretaris in onvoldoende mate rekening gehouden met de omstandigheid dat het beeld dat over Afghanistan uit het Ambtsbericht volgt niet compleet is wat betreft de veiligheidssituatie en dat de staatssecretaris daarom in sommige gevallen de vreemdeling het voordeel van de twijfel geeft, zoals hij de Tweede Kamer in juni 2022 heeft laten weten. In ieder geval is door de staatssecretaris in de besluitvorming niet voldoende toegelicht hoe de staatssecretaris deze omstandigheid in het geval van eiser heeft (mee)gewogen.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de reactie van de staatssecretaris op de bij de zienswijze van 9 februari 2023 genoemde landeninformatie tekortschiet. Door (enkel) te verwijzen naar het (tweede) voornemen en daarbij te overwegen dat, nu eiser niet onder de criteria valt van het landenbeleid hij niet in aanmerking komt voor de door hem verzochte asielvergunning, is er niet voldoende ingegaan op hetgeen uit de door eiser genoemde stukken blijkt. Ook de enkele verwijzing naar de passages uit het hiervoor genoemde EUAA rapport volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet. Daarin staat bijvoorbeeld het volgende: “An anonymous organisation with presence in Afghanistan stated that sometimes people were targeted when they returned to Afghanistan, but the source did not see any clear connections simply to the fact that these individuals had left the country. Rather it seemed to be connected to their ‘original status’, such as leaving because they were affiliated with the former government, particular fears related to their ethnic background or some other reasons.” Er is daarbij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende oog geweest voor de situatie waarin eiser zich bevindt, te weten dat hij, nadat hij in Europa asiel heeft aangevraagd vanwege (gestelde) problemen met de Taliban, zal terugkeren naar Afghanistan waar de Taliban aan de macht is. Niet is uit te sluiten dat dit een van “the other reasons” kan zijn, op grond waarvan de Taliban toch een bijzondere interesse heeft voor eiser, althans onvoldoende is gemotiveerd waarom dit niet aannemelijk kan worden geacht. Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris bovendien niet kunnen toelichten in hoeverre er bij het formuleren van het landenbeleid een specifieke afweging is gemaakt om vreemdelingen die na een afgewezen asielaanvraag terugkeren niet op te nemen als risico- of minderheidsgroep. Tot slot acht de rechtbank de enkele overweging van de staatssecretaris dat in de humanitaire situatie evenmin aanleiding bestaat om eiser een vergunning toe te kennen, in het licht van wat eiser hierover heeft gesteld, onvoldoende om hem daarin te kunnen volgen.
8.3.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het bestreden besluit op dat onderdeel zal vernietigen en de staatssecretaris zal opdragen in zoverre opnieuw op eisers aanvraag te beslissen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiser is gegrond. De staatssecretaris dient opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
10. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiser in deze beroepsprocedure heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 16 mei 2023 en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 7 juni 2023 na schorsing, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser van 20 oktober 2020;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg, van 29 juni 2022. Kamerstuk 19637 nr. 2912.