In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1996, heeft op 22 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 2 maart 2023 afgewezen, waarbij hij het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft op 16 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij de zitting werd geschorst en op 7 juni 2023 werd voortgezet.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte het asielrelaas ongeloofwaardig heeft geacht, maar constateert wel een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank verwijst naar het landenbeleid voor Afghanistan en de kamerbrief van 29 juni 2022, waarin onvoldoende rekening is gehouden met de individuele situatie van de eiser. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van de eiser, waarbij de rechtbank de staatssecretaris ook veroordeelt in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om bij de beoordeling van asielaanvragen rekening te houden met de actuele situatie in Afghanistan en de specifieke omstandigheden van de aanvrager, vooral gezien de recente machtswisseling naar de Taliban.