ECLI:NL:RBDHA:2023:19152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.36514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 30 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel was opgelegd op 22 september 2023 op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank op 10 oktober 2023 en 25 oktober 2023 al uitspraken had gedaan. Tijdens de zitting op 28 november 2023 was de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig, maar eiser en zijn gemachtigde waren afwezig.

De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de maximale termijn van zes weken voor overdracht aan Duitsland is overschreden. De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten op 13 oktober 2023 akkoord zijn gegaan met het terugnameverzoek, maar dat de overdrachtstermijn op 24 november 2023 is verstreken. De staatssecretaris heeft erkend dat de maatregel van bewaring op de dag van de zitting opgeheven zou worden, maar dit was nog niet gebeurd. De rechtbank heft de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2023 op en kent eiser een schadevergoeding toe van € 600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming.

Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 837,00,- worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring, evenals de schadevergoeding en proceskostenvergoeding aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 22 september 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 10 oktober 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 25 oktober 2023. [2]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
5. Uit de uitspraak van 25 oktober 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 18 oktober 2023) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op overdracht?
6. Eiser voert aan dat het zicht op overdracht ontbreekt omdat de maximale duur van zes weken dat eiser in bewaring kan worden gehouden voor de overdracht is verstreken. Voortzetting van de maatregel is volgens eiser daarom disproportioneel en in strijd met artikel 28 van de Dublinverordening.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten op 13 oktober 2023 akkoord zijn gegaan met het terugnameverzoek. In artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening is een maximumtermijn vastgesteld van zes weken na totstandkoming van het claimakkoord, waarbinnen de overdracht van een in bewaring gehouden persoon moet worden uitgevoerd.
De termijn om eiser over te dragen begint te lopen op de dag van het claimakkoord, te weten
13 oktober 2023 en is op 24 november 2023 geëindigd. De staatssecretaris heeft op de dag van de zitting, 28 november 2023, toegelicht dat de termijn van zes weken om eiser over te dragen is verstreken, dat de maatregel van bewaring van eiser op de dag van de zitting zal worden opgeheven en dat aan eiser een schadevergoeding zal worden aangeboden vanaf 25 november 2023 tot aan de dag van de opheffing.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet binnen de uiterlijke overdrachtstermijn is overgedragen aan Duitsland, waardoor de overdrachtstermijn is verstreken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Duitsland in het geval van eiser ontbreekt. Om die reden is de bewaring met ingang van 25 november onrechtmatig en moet de bewaring onmiddellijk worden opgeheven. De rechtbank stelt verder vast dat de staatssecretaris, ondanks de toezegging op de zitting van 28 november 2023, de maatregel van bewaring nog niet heeft opgeheven. De rechtbank heft de maatregel van bewaring met ingang van 30 november 2023 op. Deze beroepsgrond slaagt.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals de uitplaatsing van eiser naar een asielzoekerscentrum.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 10 oktober 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. Uit deze gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat er een significant risico op onttrekking bestaat. [4] De staatssecretaris mocht eiser daarom in bewaring houden met het oog op het veilig stellen van de overdracht. De staatssecretaris stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die hadden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet was voldaan tot 25 november 2023. [5]

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De maatregel is vanaf
25 november 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt onmiddellijke opheffing van de bewaring.
9.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 6 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 600,-.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze betalen. De vergoeding bedraagt € 837,00,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding.
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16572.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 25 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16983.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.ABRVS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.