ECLI:NL:RBDHA:2023:16983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.32214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 22 september 2023 op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder op 10 oktober 2023 een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van deze maatregel. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor de verantwoordelijkheid van Duitsland en dat er geen zicht is op een overdracht binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een claimverzoek bij de Duitse autoriteiten, waaronder een Eurodactreffer en de verklaring van eiser dat hij bereid is om naar Duitsland overgedragen te worden.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de noodzaak van de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser stelde dat hij met een minder dwingende maatregel, zoals verblijf in een asielzoekerscentrum, kon afwachten. De rechtbank oordeelde echter dat er een significant risico op onderduiken bestaat en dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om eiser in bewaring te houden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 22 september 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 10 oktober 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 oktober 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring
rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet
onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
5. Uit de uitspraak van 10 oktober 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 oktober 2023) rechtmatig is.
Geen zitting
4. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. Daarbij is van belang dat, buiten het tijdsverloop, geen gewijzigde omstandigheden in de persoonlijke situatie van eiser zijn aangevoerd en deze de rechtbank ook niet ambtshalve zijn gebleken.
Bestaan er voldoende concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening?
5. Eiser voert aan dat dat er geen concrete aanknopingspunten bestaan om te stellen dat Duitsland verantwoordelijk is. Nadat de Zwitserse autoriteiten de overdracht hebben geannuleerd, is er een terugnameprocedure gestart naar Duitsland. Dat Duitsland verantwoordelijk zou zijn is, volgens eiser, niet met stukken onderbouwd.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Er bestaan namelijk voldoende concrete aanknopingspunten voor een claimverzoek bij de Duitse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage (M120) van 11 oktober 2023 blijkt namelijk dat er een Eurodactreffer voor Duitsland is. Een Eurodacteffer is een concreet aanknopingspunt om aan te nemen dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. [3] Daar komt bij dat eiser tijdens het vertrekgesprek van 6 oktober 2023 zelf heeft verklaard dat hij in Duitsland zijn vingerafdrukken heeft afgegeven, maar geen asiel heeft aangevraagd. Hij heeft ook verklaard dat hij het prima vindt om naar Duitsland overgedragen te worden en dat hij mee zal werken aan de overdracht.
Ontbreekt zicht op overdracht?
6. Eiser voert aan dat er geen zicht is op overdracht binnen een redelijke termijn. Eiser betoogt dat niet uit het dossier blijkt dat de overdracht op basis van de Dublinverordening [4] spoedig zal gebeuren. Dit is een verplichting op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De stelling van eiser dat niet blijkt dat de overdracht naar Duitsland spoedig zou kunnen plaatsvinden, treft namelijk geen doel. De staatssecretaris heeft op 6 oktober 2023 een terugnameverzoek verstuurd naar Duitsland. Eiser heeft op 18 oktober 2023 een bericht ontvangen van de staatssecretaris, waarin is vermeld dat de Duitse autoriteiten op 13 oktober 2023 akkoord zijn gegaan met het terugnameverzoek. In artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening is een maximumtermijn vastgesteld van zes weken na totstandkoming van het claimakkoord, waarbinnen de overdracht van een in bewaring gehouden persoon moet worden uitgevoerd. Op het moment van het sluiten van dit onderzoek was bovengenoemde termijn nog niet verstreken. Er is daarom geen aanleiding om te oordelen dat er geen zicht is op overdracht.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert aan dat met een minder dwingende maatregel volstaan kan worden. Hij is van mening dat hij de nieuwe Dublin-procedure in een asielzoekerscentrum kan afwachten. Hij is verder van mening dat er geen aanwijzingen zijn dat er een significant risico op onderduiken aanwezig zijn.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 10 oktober 2023 [5] heeft de rechtbank geoordeeld dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. Uit deze gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat er een significant risico op onttrekking bestaat. [6] De staatssecretaris mag eiser daarom in bewaring houden met het oog op het veilig stellen van de overdracht. De staatssecretaris stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot het opleggen van een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 10 oktober 2023, zaaknummer: NL23.30559 (nog niet gepubliceerd).
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRvS 11 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1040.
4.Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 10 oktober 2023, zaaknummer: NL23.30559 (nog niet gepubliceerd).
6.ABRVS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.