ECLI:NL:RBDHA:2023:19132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.36945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 24 augustus 2023, werd eerder getoetst in een uitspraak van 14 september 2023 en een vervolgberoep op 18 oktober 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 8 november 2023 de maatregel opgeheven, omdat eiser een strafrechtelijke detentie onderging. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 november 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig was tot de datum van opheffing. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De staatssecretaris heeft voldoende voortvarend gehandeld en er zijn geen aanwijzingen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de maatregel rechtmatig was en er geen proceskostenveroordeling wordt opgelegd.

De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier N. El-Amrani. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 24 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 14 september 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 18 oktober 2023. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft op 8 november 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser een strafrechtelijke detentie onderging.
1.3.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 november 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring tot de datum van de opheffing daarvan rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [3] In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
5. Uit de uitspraak van 18 oktober 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 11 oktober 2023) tot het moment van de opheffing (8 november 2023) van de maatregel rechtmatig was.
Ontbrak het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [4] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. Verder heeft eiser niet beargumenteerd waarom er geen zicht op uitzetting bestond gedurende de inbewaringstelling.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is van mening dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring gebruikt voor het afdwingen van zijn medewerking. Hiervoor is de maatregel van bewaring niet bedoeld.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 27 november 2023 blijkt dat er op 7 november 2023 een vertrekgesprek is gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [5] Uit dit gesprek zijn geen omstandigheden gebleken waardoor de maatregel van bewaring niet langer zou kunnen voortduren. Ook heeft de staatssecretaris op 12 oktober 2023 en 2 november 2023 rappels verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten ten aanzien van de laissez-passer aanvraag. Verder heeft eiser niet beargumenteerd waarom de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld gedurende de inbewaringstelling. De stelling van eiser dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring gebruikt om medewerking van eiser af te dwingen, volgt de rechtbank niet. Gezien de grondslag van bewaring, zijnde artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000, is de inbewaringstelling opgelegd met het oog op uitzetting van eiser omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Zoals is geoordeeld heeft de staatssecretaris voldoende handelingen verricht om dit te bewerkstelligen. Naar oordeel van de rechtbank mag de staatssecretaris echter wel verwachten dat eiser meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit om de uitzetting te bespoedigen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser tot de datum van opheffing rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 14 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6576.
2.Rb. Den haag (zp. Middelburg) 18 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15957.
3.Dit staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
4.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
5.ABRvS 4 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1505.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.