ECLI:NL:RBDHA:2023:19111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.36377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot gebreken in het voortraject en informatieplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. de Schutter, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 17 november 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die aanvoert dat er gebreken zijn in het voortraject, met name het gebruik van een niet-beëdigde tolk tijdens zijn ophouding op 16 november 2023. Eiser stelt dat dit gebrek moet leiden tot de onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank oordeelt echter dat, hoewel er een gebrek is vastgesteld, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, omdat eiser voldoende op de hoogte is gesteld van de redenen voor zijn bewaring en de procedures om deze aan te vechten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet volledig heeft nageleefd, maar dat dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 november 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kleeft er een gebrek aan de ophouding?
4. Eiser voert aan dat hij tijdens zijn ophouding op 16 november 2023 niet op de juiste manier is gehoord omdat er gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk. Eiser stelt dat in een dergelijk geval schriftelijk gemotiveerd moet worden waarom er geen tolk aanwezig was. Er is eveneens strijd met paragraaf A2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), omdat er geen verklaring omtrent het gedrag is overgelegd. Om die reden is er volgens eiser sprake van een ernstig gebrek wat moet leiden tot de onrechtmatigheid van de maatregel.
4.1.
Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) maakt de staatssecretaris uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. In artikel 28, derde lid, van de Wbtv is bepaald dat gebruik kan worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Op grond van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv moet een niet-beëdigde tolk voorafgaand aan zijn inzet een recente verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring overhandigen als geen sprake is van spoedeisende inzet of na de inzet een verklaring omtrent het gedrag moet tonen als vanwege de spoedeisendheid het niet mogelijk is dit voorafgaand aan de inzet te doen. Deze regeling is ook opgenomen in paragraaf A2/5 van de Vc 2000 in het geval van (een gehoor tijdens de) vreemdelingrechtelijke staandehouding en ophouding.
4.2.
Uit het op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van ophouding en onderzoek volgt dat aan eiser op 16 november 2023 om 17:15 uur in de Arabische (Marokkaanse) taal met behulp van een telefonische, niet-beëdigde tolk verschillende mededelingen zijn gedaan. [1] Verder blijkt uit het proces-verbaal dat gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk vanwege vereiste spoed en omdat een beëdigd tolk niet tijdig beschikbaar was.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ook bij het doen van mededelingen aan de vreemdeling (niet zijnde het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling) gebruik dient te maken van een beëdigde tolk en indien een beëdigde tolk niet beschikbaar is, door de staatssecretaris dient te worden gemotiveerd waarom hij niet in staat was een beëdigde tolk te vinden om te tolken. Voor zover eiser betoogt dat de staatssecretaris moet motiveren waarom gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk, ziet de rechtbank geen strijd met artikel 28 van de Wbtv, omdat de staatssecretaris in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek de reden hiervan heeft opgenomen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de opmerking in het proces-verbaal dat ten tijde van de ophouding, geen beëdigde tolk beschikbaar was. De rechtbank stelt verder vast dat een verklaring omtrent gedrag in het dossier ontbreekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft gehandeld volgens het bepaalde in de Vc 2000. Er is dus sprake van een gebrek in het voortraject. De rechtbank overweegt echter dat dit niet leidt tot een gebrek die de maatregel van bewaring onrechtmatig maakt, nu niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Gesteld noch gebleken is dat eiser de aan hem gedane mededelingen niet goed heeft begrepen. Daarnaast volgt uit het proces-verbaal van gehoor van 16 november 2023 dat eiser in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling wel is gehoord door een beëdigde tolk in de Arabische (Marokkaanse) taal. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling voldoende waarborgen biedt en dat eiser zijn belangen ten aanzien van de inbewaringstelling naar voren heeft kunnen brengen tijdens dat gehoor. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er in strijd gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris in strijd met artikel 5.3 van het Vb 2000 heeft gehandeld. Eiser had namelijk na uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte moeten worden gesteld van de redenen van bewaring en van de procedures om de maatregel aan te vechten, evenals de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Dat is niet gebeurd. Het feit dat voorafgaande aan de uitreiking het een en ander is verteld door de tolk over de maatregel van bewaring doet niets af aan de verplichting uit artikel 5.3 van het Vb 2000. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023. [2] De belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023 [3] volgt dat de staatssecretaris, om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze volgt uit Europese wetgeving en artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van de Vb 2000, kan volstaan met een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van bewaring van 16 november 2023 op pagina 4 staat vermeld dat een afschrift van de maatregel van bewaring onmiddellijk aan eiser is uitgereikt en dat daarbij aan hem de informatiebrief ‘waarom u in bewaring bent gesteld’ is uitgereikt in de Arabische taal, welke eiser verklaarde voldoende machtig te zijn. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser niet kan worden gecontroleerd of de uitgereikte informatiebrief voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden uit de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023, omdat de informatiebrief niet is opgenomen in het dossier. De enkele verklaring van de staatssecretaris ter zitting dat de informatiebrief volstaat omdat daarin de (algemene) informatie wordt gegeven die volgens de Afdeling nodig is, is hiervoor onvoldoende. Daarmee is sprake van een gebrek en is een belangenafweging noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend en dat de belangenafweging dus in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Eiser is namelijk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling in kennis gesteld van het feit dat hij in bewaring wordt gesteld en de redenen die hieraan ten grondslag liggen. Verder heeft eiser een (piket)advocaat toegewezen gekregen en heeft die namens hem beroep ingesteld. Eiser heeft gebruik kunnen maken van de aan hem toekomende procedurele rechten. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 bestaat er geen aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten indien beroep wordt ingesteld tegen de maatregel van bewaring en als naar aanleiding van dat beroep wordt geoordeeld dat de staatssecretaris de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 heeft geschonden, maar het beroep tegen de maatregel van bewaring desondanks ongegrond wordt verklaard. De uitspraak van 1 mei 2023 waarnaar eiser verwijst, leidt niet tot een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vb 2000, [4] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
6.1.
Eiser betwist de zware gronden 3a en 3d, en ook de lichte gronden 4c en 4d. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat deze geen stand kan houden, omdat de motivering van de staatssecretaris bij deze grond ziet op de situatie dat hij in Oostenrijk een asielverzoek heeft ingediend, maar niet over hoe hij daadwerkelijk Nederland is ingereisd. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2023. [5] Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt, waardoor hij zijn identiteit niet kan aantonen. Van belang hierbij is dat eiser zal worden overgedragen aan Oostenrijk op basis van een Eurodac-treffer. Omdat Oostenrijk de claim inmiddels heeft geaccepteerd, is de zware grond 3d volgens eiser geen relevante toevoeging aan de maatregel van bewaring. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan dat deze niet aan hem tegengeworpen kunnen worden vanwege de garantstelling van zijn oom. De oom van eiser staat financieel voor hem garant en eiser kan bij hem verblijven tot het moment dat hij wordt overgedragen aan Oostenrijk. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij voorafgaande aan de inbewaringstelling regelmatig verbleef bij zijn oom, maar hier eerder niets over heeft gezegd omdat hij bang was dat hij zijn oom in de problemen zou kunnen brengen.
6.2.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3a en 3d feitelijk juist zijn. De zware grond 3a is feitelijk juist omdat eiser in het proces-verbaal van gehoor van 16 november 2023 heeft verklaard dat hij op 25 mei 2022 naar Turkije is gevlogen en daarna op illegale wijze en met behulp van een smokkelaar naar de Europese Unie is gereisd via Griekenland, Bulgarije, Montenegro, Servië, Oostenrijk, Hongarije en Zwitserland. Eiser heeft verklaard dat hij bij inreis in Griekenland nog in het bezit was van een paspoort zonder visum, maar dat hij deze later is kwijtgeraakt. Eiser heeft op
18 juli 2022 in Oostenrijk een asielverzoek ingediend en had om die reden de uitkomst van zijn asielverzoek in Oostenrijk moeten afwachten. Eiser heeft verklaard dat hij in
augustus 2022 Nederland is ingereisd. De staatssecretaris heeft bij de motivering van de zware grond 3a mogen betrekken dat eiser niet beschikt over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. Omdat het paspoort niet is overgelegd, is niet te controleren dat eiser op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Daarmee heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat het vermoeden bestaat dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de praktijk (vrijwel) nooit in staat is om feitelijk vast te stellen dat een vreemdeling Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Een redelijke uitleg van deze grond brengt daarom mee dat ook indien de staatssecretaris op goede gronden vermoedt dat dat het geval is, deze grond aan de bewaring ten grondslag kan worden gelegd. De uitspraak van 23 januari 2023 waarnaar de eiser verwijst, doet hier niet aan af. De zware grond 3d is feitelijk juist omdat eiser geen paspoort of identiteitsdocumenten in zijn bezit heeft en geen activiteiten heeft ondernomen om deze alsnog te verkrijgen. Dat Oostenrijk de Dublinclaim heeft geaccepteerd op basis van een Eurodac-treffer, maakt niet dat eiser op die manier wel voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Vaststaat dat hij desondanks zelf onvoldoende inspanningen heeft geleverd om alsnog aan identificerende documenten te komen. Omdat de zware gronden 3a en 3d feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [6] De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. De bewaring is volgens eiser een te zwaar middel. Eiser betoogt dat hij meewerkt aan zijn overdracht naar Oostenrijk en dat hij een garantstelling heeft van zijn oom, waardoor hij een adres heeft in Amsterdam waar hij kan verblijven. Ook kan zijn oom financieel in zijn behoeftes voorzien. Eiser heeft niet de kans gekregen om zelfstandig te vertrekken nadat hij is gewezen op zijn vertrekplicht. Daarnaast wijst eiser erop dat het vertrekgesprek onzorgvuldig is omdat het niet een gesprek is, maar een lijst met mededelingen van de regievoerder. Om die reden dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een significant risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het significant risico op onttrekking blijft bestaan door de aanwezigheid van de gronden. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling volgt dat met eiser is besproken of er redenen zijn om af te zien van bewaring en te kiezen voor een lichter middel, bijvoorbeeld het opleggen van een meldplicht. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij geen verblijfplaats in Nederland heeft. Dat hij dat nu wel heeft, maakt dit niet anders. Daarbij heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat de garantstelling onvoldoende aanleiding is om een lichter middel op te leggen. De garantstelling ziet op een logeeradres bij zijn oom. Dat is niet een plek die als duurzaam verblijf kan worden gezien omdat eiser niet in juridische of economische zin is gebonden aan deze plek. Uit de gronden volgt het significante risico op onttrekking. Eiser heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden over de maatregel van bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van eiser hiermee voldoende afgewogen. De staatssecretaris mag eiser daarom in bewaring houden met het oog op het veilig stellen van de overdracht. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen.
9.1
Omdat de rechtbank onder 4.3 een gebrek heeft geconstateerd krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,00,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en is verschenen op de zitting. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie p. 1 van het proces-verbaal van ophouding en onderzoek.
2.Rb. Den Haag (zp. Roermond) 1 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6242.
3.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
4.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
5.ABRvS 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:242.
6.Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.