Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december in de zaak tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
18 juli 2022 in Oostenrijk een asielverzoek ingediend en had om die reden de uitkomst van zijn asielverzoek in Oostenrijk moeten afwachten. Eiser heeft verklaard dat hij in
augustus 2022 Nederland is ingereisd. De staatssecretaris heeft bij de motivering van de zware grond 3a mogen betrekken dat eiser niet beschikt over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. Omdat het paspoort niet is overgelegd, is niet te controleren dat eiser op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Daarmee heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat het vermoeden bestaat dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de praktijk (vrijwel) nooit in staat is om feitelijk vast te stellen dat een vreemdeling Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Een redelijke uitleg van deze grond brengt daarom mee dat ook indien de staatssecretaris op goede gronden vermoedt dat dat het geval is, deze grond aan de bewaring ten grondslag kan worden gelegd. De uitspraak van 23 januari 2023 waarnaar de eiser verwijst, doet hier niet aan af. De zware grond 3d is feitelijk juist omdat eiser geen paspoort of identiteitsdocumenten in zijn bezit heeft en geen activiteiten heeft ondernomen om deze alsnog te verkrijgen. Dat Oostenrijk de Dublinclaim heeft geaccepteerd op basis van een Eurodac-treffer, maakt niet dat eiser op die manier wel voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Vaststaat dat hij desondanks zelf onvoldoende inspanningen heeft geleverd om alsnog aan identificerende documenten te komen. Omdat de zware gronden 3a en 3d feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [6] De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
mr.S.M. Hampsink, griffier.