Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december in de zaak tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
16 november 2023 om 07:45 uur is opgehouden. Omdat eisers identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, is hij op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 opgehouden. Eiser kwam op 16 november 2023 om 10:15 uur aan op de plaats voor verhoor in Amsterdam. De maatregel van bewaring is op 16 november 2023 om 16:25 uur opgelegd. Om die reden is de termijn voor ophouding aangevangen om 10:15 uur op het moment dat eiser aankwam op de plaats van verhoor en is deze geëindigd om 16:25 uur omdat eiser op dat moment in bewaring is gesteld. Dat maakt dat de ophouding in totaal zes uren en tien minuten heeft geduurd. Daardoor heeft de ophouding tien minuten te lang geduurd. Eiser heeft terecht betoogd dat er een gebrek aan de ophouding kleeft, omdat deze meer dan de voorgeschreven termijn van zes uur, zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Vw 2000, heeft geduurd. Dit gebrek leidt in dit geval echter niet tot onrechtmatigheid van de maatregel. Het gebrek, de overschrijding van de duur met tien minuten, is relatief klein. Ook is het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ruim binnen de termijn voor ophouding aangevangen, namelijk om 13:36 uur. Door eiser zijn geen belangen aangevoerd die door deze termijnoverschrijding zijn geschaad. Van dergelijke belangen is de rechtbank ook niet gebleken, terwijl de belangen van de staatssecretaris bij het opleggen van de maatregel van de bewaring blijken uit het hiernavolgende oordeel over de gronden van de maatregel. De overschrijding van de maximale duur van de ophouding leidt daarom niet tot opheffing van de maatregel van bewaring. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16 november 2023 blijkt namelijk dat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
15 november 2023 bestaat er geen aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten indien beroep wordt ingesteld tegen de maatregel van bewaring en als naar aanleiding van dat beroep wordt geoordeeld dat de staatssecretaris de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 heeft geschonden, maar het beroep tegen de maatregel van bewaring desondanks ongegrond wordt verklaard. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Vb 2000. Omdat er geen reisdocumenten zijn overgelegd, is niet te controleren dat eiser op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Daarmee heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat het vermoeden bestaat dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de praktijk (vrijwel) nooit in staat is om feitelijk vast te stellen dat een vreemdeling Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Een redelijke uitleg van deze grond brengt daarom mee dat ook indien de staatssecretaris op goede gronden vermoedt dat dat het geval is, deze grond aan de bewaring ten grondslag kan worden gelegd. De uitspraak van 23 januari 2023 waarnaar eiser verwijst, doet hier niet aan af. De zware grond 3d is feitelijk juist omdat eiser aangeeft niet de Gambiaanse, maar de Franse of Amerikaanse nationaliteit te hebben, maar dit op geen enkele wijze kan onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat aan hem niet kan worden tegenworpen dat hij geen contact op wilde nemen met het consulaat. Echter, aan eiser kan wel worden tegengeworpen dat hij geen actie heeft ondernomen om zelf reisdocumenten te verkrijgen die zijn nationaliteit onderbouwen en de onduidelijkheid over zijn nationaliteit wegenemen. Eiser verklaart verschillende nationaliteiten te hebben, waardoor het lastig is om zijn nationaliteit vast te stellen. De staatssecretaris mocht daarom aan eiser tegenwerpen dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Omdat de zware gronden 3a en 3d feitelijk juist zijn, zijn deze voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [3] De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16 november 2023 heeft verklaard dat hij niet naar Gambia wil, maar dat hij liever naar een andere plek wil vertrekken. Daarnaast heeft eiser in dit gehoor verklaard dat hij niet beschikt over geld en op straat slaapt, waardoor het niet aannemelijk is dat eiser op eigen kosten en initiatief uit Nederland gaat vertrekken. Eiser heeft verder geen individuele omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan een lichter middel had moeten worden opgelegd. De staatssecretaris heeft mogen overwegen dat het risico bij het opleggen van een meldplicht in plaats van een inbewaringstelling te groot is. Het lichtere middel weegt niet op tegen de kans dat eiser op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Gelet op het vorenstaande is de kans daarop groot. Dat eiser stelt een vriendin te hebben, maakt dit niet anders. Eiser heeft dit gegeven onvoldoende naar voren gebracht. In het gehoor bij de inbewaringstelling van 16 november 2023 verklaart eiser enkel dat zijn vriendin [naam] heet, dat zij een bedrijf heeft in Nederland en dat [naam] zijn telefoonnummer heeft zodat ze eiser kan bellen. Eisers summiere verklaringen over zijn vriendin hebben de staatssecretaris geen aanleiding hoeven geven om hier verder over door te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van de staatssecretaris voldoende. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
€ 1.674, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
mr.S.M. Hampsink, griffier.