In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres, die sinds 2001 in Nederland verblijft en inmiddels getrouwd is met een Nederlandse partner, had eerder een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door de verweerder onevenwichtig was, omdat onvoldoende rekening was gehouden met de lange verblijfsduur van eiseres in Nederland, haar familie- en privéleven, en de omstandigheden rondom haar vader die mantelzorg behoeft. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was en dat de belangen van eiseres niet adequaat waren gewogen. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase, aangezien de behandeling van het bezwaar onredelijk lang had geduurd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.