ECLI:NL:RBDHA:2023:18749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/09/631378 / HA ZA 22-525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Licentiegeschil tussen SDL Netherlands B.V. en de Staat der Nederlanden over auteursrecht en gebruik van software

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft SDL Netherlands B.V. de Staat der Nederlanden aangeklaagd wegens vermeende auteursrechtinbreuk en wanprestatie met betrekking tot licentieovereenkomsten voor software. SDL stelt dat de Staat meer gebruik heeft gemaakt van de software dan toegestaan onder de afgesloten licentieovereenkomsten, die zijn gesloten voor de interne verwerking van de ministeries van Justitie en Infrastructuur en Waterstaat. SDL vordert schadevergoeding voor gemiste licentie-inkomsten, die volgens haar voortvloeien uit dit onrechtmatig handelen.

De rechtbank heeft de vordering van SDL afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Staat, als publiekrechtelijke rechtspersoon, de contractspartner is van SDL en dat de licentieovereenkomsten beperkingen bevatten die de Staat niet heeft overschreden. De rechtbank concludeert dat de Staat niet in verzuim is en dat de klachtplicht van SDL niet is geschonden. Bovendien is de vordering van SDL verjaard, omdat zij niet tijdig heeft geklaagd over de vermeende inbreuken. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van een duidelijke uitleg van de licentieovereenkomsten, waarbij de Haviltex-maatstaf wordt toegepast. De rechtbank oordeelt dat de Staat binnen de grenzen van de verleende licenties is gebleven en dat de vordering van SDL niet kan worden toegewezen.

De rechtbank veroordeelt SDL in de proceskosten van de Staat, vastgesteld op € 43.519,--, en verklaart deze kosten uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken op 29 november 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/631378 / HA ZA 22-525
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
SDL NETHERLANDS B.V.,
te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. T. van der Valk te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(meer in het bijzonder het ministerie van Veiligheid en Justitie, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
te Den Haag,
gedaagde,
advocaten: mrs. M. Dijkstra en M.T. Pijlman te Den Haag.
Partijen zullen hierna SDL en de Staat genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak betreft een licentiegeschil. De Staat heeft, voor het werk van twee ministeries, met softwarebedrijf SDL licentieovereenkomsten gesloten. Die overeenkomsten stonden het gebruik van de door SDL ontwikkelde software onder bepaalde voorwaarden toe. Volgens SDL heeft de Staat echter méér dan wel anders gebruik gemaakt van de software dan was overeengekomen. SDL verwijt de Staat om die reden onrechtmatig handelen (auteursrechtinbreuk) dan wel wanprestatie. In deze procedure vordert zij daarom een schadevergoeding van de Staat, bestaande uit gemiste licentie-inkomsten.
1.2.
De rechtbank wijst de vordering van SDL af. Hierna legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen. Onder ‘de procedure’ wordt weergegeven wat het verloop van de procedure in de zaak is geweest. Vervolgens staat onder ‘de feiten’ waar partijen het over eens zijn en wat tussen partijen vaststaat over omstandigheden en gebeurtenissen in de aanloop naar deze procedure. De rechtbank gaat in haar oordeel van die feiten uit. Daarna wordt onder ‘het geschil’ weergegeven wat de vordering van SDL inhoudt. Uiteindelijk licht de rechtbank onder ‘de beoordeling’ haar oordeel over de vordering toe. De (eind)beslissingen die daaruit volgen, worden weergegeven onder ‘de beslissing’.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 17 juni 2022 aan de Staat uitgebrachte dagvaarding;
  • de akte houdende producties van de zijde van SDL, met producties EP1 tot en met EP21;
  • de akte houdende producties van de zijde van SDL, met producties EP22 tot en met EP24;
2.2.
De mondelinge behandeling heeft, als gepland, plaatsgevonden op 27 juni 2023. Verschenen zijn:
- namens SDL: de Vice President of Client Services, bijgestaan door mrs. M.H.L. Hemmer en R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, advocaten te Rotterdam;
- namens de Staat: de coördinator licenties bij Rijkswaterstaat, het hoofd afdeling Inkoop van het SSC-ICT, de leveranciersmanager bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een adviseur privaatrecht bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een jurist bij Rijkswaterstaat en een jurist bij het ministerie van Justitie en Veiligheid, bijgestaan door de advocaten voornoemd.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen vragen van de rechtbank beantwoord. Ook hebben zij hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat op 9 augustus 2023 vonnis zal worden gewezen.
2.4.
Vonnis is vervolgens nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
SDL legt zich – onder meer – toe op het ontwikkelen van software. Onderdeel van de door haar, toen nog onder de naam Tridion Development Lab B.V. (hierna: Tridion), ontwikkelde software vormt programmatuur die, kort gezegd, de mogelijkheid biedt om een blauwdruk (
blueprint) te creëren voor website-publicaties opdat dergelijke publicaties er eender/eenduidig uitzien (wat betreft bijvoorbeeld huisstijl).
3.2.
Op 29 maart 2001 hebben de Staat en Tridion een overeenkomst gesloten met betrekking tot het gebruik van deze door SDL ontwikkelde software op het intranet van 25 entiteiten en onder vier van die entiteiten vallende sub-entiteiten van de Rijksoverheid. Eén van deze entiteiten was het (toenmalige) ministerie van Justitie. De betreffende overeenkomst kreeg zijn beslag in een aantal documenten, waaronder een ‘Tridion License Certificate’ en een ‘Product Order Form’.
3.3.
In het Tridion License Certificate is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

Rights of Licensee. Subject to the terms and conditions set forth in this Certificate and the Product Order Form (together this “Agreement”), Tridion hereby grants to Licensee the perpetual, non-exclusive, non-transferable right to:(i) use the Software and the Documentation in the Territory for Licensee’s internal business needs;(ii) copy the Software for backup or archival purposes (without removing any proprietary markings) and reproduce the Documentation for Licensee’s own internal use.
Licensee may permit its Affiliates to use the Software and Documentation in accordance with the terms of this Agreement, in which case it remains jointly and severally responsible for Affiliate’s compliance with the Agreement.
(…)
License Restrictions. Licensee agrees not to (…) (iii) provide, disclose, divulge or make available to, or permit use of the Software by persons other than Licensee’s employees or implementors of the Software without Tridion’s prior consent; (iv) exceed the number of licenses set forth in the Product Order Form.
(…)
Default. Except as provided in the Payments section, a party who fails to perform any obligation under this Agreement by the date provided in or under the Agreement, shall only be in default if the other party has given it written notice or default by registered letter and no performance has taken place within the reasonable period specified in the notice.
(…)
Audit. Licensee agrees to give Tridion access and assistance as may be necessary for Tridion to audit Licensee’s operations to confirm compliance with the Agreement. The audit shall be conducted at Tridion’s expense unless the results of such audit establish that Licensee’s use of the Software exceeds the authorized use. Any use in excess will be regularized and the balance will be immediately due and payable.
(…)
Definitions. As used in this Agreement, (i)“Affiliate”means any entity that, directly or indirectly through one or more intermediaries, is controlled by or is under common control with one of the parties. Such entity will be deemed to be an “Affiliate” only as long as such control exists. The term “control” means possession, directly or indirectly, of power to direct or cause the direction of management or policies (whether through ownership of securities, partnership or other ownership interests, by contract or otherwise). Upon request, each party agrees to confirm to the other the Affiliate status of a particular entity. (…)“Software”means the object code of the computer program(s) specified in the applicable Product Order Form including any Updates and Versions provided pursuant to Support and excludes third party software. (…)’
3.4.
Het Product Order Form bevat – onder meer – het volgende:

Deze Product Order Form verwijst naar de inhoud van het Licentie Certificaat versienummer TR-01-01[dit betreft het Tridion License Certificatie als hiervoor onder 3.2 bedoeld, toevoeging rechtbank]
. (…)
(…)
APPENDIX
Een basis Configuratie van de Tridion DialogServer bestaat uit:1. Management Server2. Development Server (test)3. Presentation Server (test/live)
Definitie:Gebruikers (op naam): een uniek geïdentificeerd individu binnen de organisatie van de Opdrachtgever gekenmerkt als gebruiker van de Software.Management Server: Redactie-omgeving van de Software waar gebruikers op werkenPresentation Server: (…) deel van de Software waar content wordt gepresenteerd en interactie heeft met bezoekers.
Development Server: Geïntegreerde Management- en Presentatie ServerWerk Domein: een unieke Intranet publicatie zoals gedefinieerd in de Software.
ADDENDUM
1. De overeenkomst is gebaseerd op het product Tridion DialogServer Release 4.2. De duur van de Onderhouds- & Helpdeskovereenkomst (maintenance & support) bedraagt 5 jaar vanaf Contractsdatum3. De duur van het gebruiksrecht van de licenties Tridion DialogServer Intranet bedraagt 5 jaar vanaf Contractsdatum. (…)’
3.5.
Het (toenmalige) ministerie van Justitie maakte na het sluiten van voornoemde overeenkomst gebruik van een ‘Advanced Configuratie’, zoals bedoeld in de hiervoor weergegeven tabel.
3.6.
Mede met behulp van de ‘blueprint-functionaliteit’ van de door Tridion ontwikkelde en gelicentieerde software heeft het IT-dienstencentrum van de Staat, geheten Gemeenschappelijke Beheerorganisatie (hierna: de GBO), een platform met de naam ‘Blueprint I’ (hierna ook: BPI) aan het (toenmalige) ministerie van Justitie ter beschikking gesteld.
3.7.
In 2004 hebben de Staat en Tridion een overeenkomst getiteld ‘Licentie-., Onderhouds- en Ondersteuningsovereenkomst voor de levering van Tridion Software’ gesloten. In de bij deze overeenkomst behorende Bijlage 1, getiteld ‘De programmatuur behorend bij AG 3740’ [dit nummer is het nummer van de betreffende overeenkomst, toevoeging rechtbank] is het volgende opgenomen:
3.8.
In 2005 hebben het (toenmalige) ministerie van Justitie en de GBO enerzijds en Tridion anderzijds een overeenkomst getiteld ‘Overeenkomst Gebruikersrecht Standaard Programmatuur Additionele licenties’ ondertekend. In deze overeenkomst worden het (toenmalige) ministerie van Justitie en de GBO aangeduid als ‘opdrachtgever’.
3.9.
In deze Overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd:

Opdrachtgever is een begunstigde van het gebruik van tijdelijke Software licenties (namelijk tot en met 29 maart 2006), afgenomen via de overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en Tridion van 29 maart 2001. Het doel van dit document is het formaliseren van een upgrade bij Opdrachtgever van de werkelijk in gebruik zijnde tijdelijke licenties naar een perpetual license. Deze Product Order Form verwijst naar de inhoud van het License Certificate TR-01-01 zoals ook gebruikt binnen de eerder genoemde overeenkomst van 29 maart 2001. Door het ondertekenen van deze Product Order Form toont de Opdrachtgever akkoord te gaan met het afnemen van het product en de services zoals hieronder omschreven onder de condities zoals genoemd in het Licentie Certificaat.’
De Overeenkomst bevat voorts de volgende tabel:
Onder deze tabel wordt het volgende vermeld:

Jaarlijkse Support kosten zullen gecorrigeerd worden bij een verhoging van het aantal licenties (d.w.z. verhoging van het aantal Servers, Werk-Domeinen en gebruikers).
In de Overeenkomst is verder, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
‘Definities:Gebruikers (op naam): een uniek geïdentificeerd individu binnen de organisatie van de Opdrachtgever gekenmerkt als gebruiker van de Software.Perpetual Licentie: een licentie met een eeuwigdurend gebruiksrechtEnterprise Licentie: dit is een licentie (…) zonder beperkingen in de hoeveelheid users, werkdomeinen/publicaties en configuratie specifiek en exclusief voor de interne processing behoefte van (…) het Ministerie van Justitie.
De Unlimited license is verstrekt waarbij rekening is gehouden met het huidige te verwachten organisatiemodel, aantal medewerkers en te verwachten gebruik dwz ‘de omstandigheden’. In het geval dat de genoemde omstandigheden aanzienlijk zouden wijzigen buiten een door het Ministerie redelijkerwijs aangegeven prognose doordat het Ministerie reorganiseert op een wijze dat het aantal medewerkers, publikaties en configuratie aanzienlijk groeit ten opzichte van omstandigheden op de Contract datum, zal het Ministerie en Tridion binnen 60 dagen in goed overleg besluiten over een aanpassing naar boven van de Licentie Fee. Het verschil zal ter betaling worden gesteld van Tridion binnen 30 dagen van genoemde reorganisatie, fusie of overname. (…)
In het geval dat het Ministerie samengaat met een ander overheidsinstantie, zal het Ministerie samenwerken met Tridion (of een derde partij aanstellen) om een audit te doen om het aktuele aantal gebruikte licenties te bepalen in relatie met het Unlimited Licentie van de software, voorafgaande aan het moment van overname (“aanwezige licenties”). Zodra het aantal “aanwezige” licenties is bepaald, zal Tridion, zonder een extra rekening te versturen, de klant gebruiksrechten verlenen op basis van de “aanwezige licenties” op basis van dezelfde condities zoals in de License Certificate en waarbij de Unlimited Licentie zal worden beëindigd. (…)
3.10.
Het ‘License Certificate TR-01-01’, waarnaar in voornoemde Overeenkomst wordt verwezen, heeft exact dezelfde inhoud als het Tridion License Certificate, waarvan de inhoud hiervoor onder 3.3 deels is weergegeven.
3.11.
Vanaf 2005 exploiteerde het (toenmalige) ministerie van Justitie (en later het ministerie van Veiligheid en Justitie, zie hierna onder 3.13) – onder meer – de volgende websites:
- www.ssc-ict.nl;
- www.wegwijzermensenhandel.nl;
- www.english.wegwijzermensenhandel.nl;
- www.nationaalrapporteur.nl;
- www.cao-politie.nl;
- www.cybersecurityraad.nl;
- www.verwijzingsportaalbankgegevens.nl;
- www.terugvoerplicht.nl
- www.duty-to-return.nl;
- www.dienstterugkeerenvertrek.nl;
- www.commissiegeweldjeugdzorg.nl.
3.12.
In 2009 is de taak van de GBO overgegaan naar het Gemeenschappelijk Dienstencentrum ICT (hierna: het GDI). Tridion, toen inmiddels SDL geheten, is hierover geïnformeerd.
3.13.
Op 14 oktober 2010, na een kabinetsformatie:
- is het Directoraat-Generaal Openbare Orde en Veiligheid, dat tot dan toe onderdeel was van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aan het ministerie van Justitie toegevoegd, waarna laatstgenoemd ministerie de naam ‘Ministerie van Veiligheid en Justitie’ ging dragen;
- is een gedeelte van de taken van het (toenmalige) ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ondergebracht bij het (toenmalige) ministerie van Verkeer en Waterstaat, dat hierna het ministerie van Infrastructuur en Milieu is gaan heten.
3.14.
In 2014 is de taak van het GDI overgenomen door het Shared Service Center-ICT Haaglanden (hierna: het SSC-ICT). Het SSC-ICT bediende toen en ook daarna verschillende onderdelen van de Staat, waaronder het ministerie van Veiligheid en Justitie, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
3.15.
Ook in 2014 hebben het ministerie van Infrastructuur en Milieu en SDL een document getiteld ‘Order Form’ ondertekend, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
3.16.
De in dit ‘Order Form’ genoemde ‘Commercial Overview’ en ‘Delivery Overview’ bevatten, voor zover hier van belang, het volgende:
Commercial Overview
Delivery Overview - part A
Delivery Overview - part B
3.17.
Van ten minste november 2015 tot en met juli 2016 heeft het SSC-ICT naast het Blueprint I-platform ook een platform geheten Blueprint II (hierna ook: BPII) aan het ministerie van Veiligheid en Justitie ter beschikking gesteld.
3.18.
In oktober 2017 is de naam van het ministerie van Veiligheid en Justitie gewijzigd in het ministerie van Justitie en Veiligheid en dat van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
3.19.
Vanwege een vermoeden van
non-complianceonder de hiervoor genoemde licentieovereenkomsten, heeft SDL begin 2018 een onderzoek naar het gebruik van de gelicentieerde software geïnitieerd. SDL heeft de Staat hiervan op de hoogte gesteld.
3.20.
Dit onderzoek, waarbij SDL – onder meer – gebruik heeft gemaakt van door het SSC-ICT aangeleverde data, heeft geruime tijd geduurd.
3.21.
Bij e-mailbericht van 4 april 2019 heeft SDL aan het SSC-ICT gemeld dat zij
non-complianceheeft geïdentificeerd en heeft zij uitgewerkt waarin dit volgens haar was gelegen. Hierna heeft SDL nog nader onderzoek gedaan, wederom mede aan de hand van door het SSC-ICT aangeleverde data. Vervolgens hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen SDL en het SSC-ICT.
3.22.
Bij brief van 31 maart 2020 heeft SDL bij het SSC-ICT aangedrongen op een vruchtbaar overleg, waarbij niet alleen standpunten worden uitgewisseld, maar ook (en vooral) voorstellen en tegenvoorstellen worden geformuleerd. De Staat heeft vervolgens voornoemde advocaten gevraagd hem in het dispuut met SDL bij te staan. Hierna heeft zich ook een advocaat voor SDL gemeld, waarna tussen de advocaten nog enige tijd brieven en e-mails zijn uitgewisseld. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
3.23.
In een door SDL gemaakte presentatie, die tijdens één van de met het SSC-ICT gevoerde gesprekken aan het SSC-ICT is getoond, wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Definition included for Enterprise: no limits, but only for internal needs of the Ministry of Justice.’
3.24.
In een bijlage bij één van de door de advocaat van SDL aan één van de advocaten van de Staat verstuurde brieven is, voor zover hier van belang, opgenomen:

Als gevolg van hierboven beschreven proces[de organisatorische wijzigingen die zich in 2010 binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie hebben voorgedaan, toevoeging rechtbank]
, is dus niet de wijzigingsparagraaf[zie 3.9, voorlaatste alinea, toevoeging rechtbank]
, maar juist de samenvoegingsparagraaf[zie 3.9, laatste alinea, toevoeging rechtbank]
van toepassing.’
3.25.
De hiervoor onder 3.11 weergegeven websites waren ten tijde van de mondelinge behandeling gemigreerd naar andere software.

4.Het geschil

4.1.
SDL vordert veroordeling van de Staat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot:
1.
primair:
betaling aan SDL van een bedrag van € 1.411.538,-- als schadevergoeding in
verband met de auteursrechtinbreuk voortvloeiende uit de bevriezing van de licentie in oktober 2010 vanwege het van toepassing worden van de fusieclausule als beschreven in de alinea’s 55-62 van de dagvaarding, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht;
subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat de fusieclausule niet in 2010 in werking is getreden:
betaling aan SDL van een bedrag van € 1.236.548,-- doordat het SSC-ICT vanaf 2014 ongelicentieerd van de software gebruik is gaan maken, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht;
meer subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat het primair en subsidiair gevorderde niet toewijsbaar is:
betaling aan SDL van een bedrag van € 445.375,55 als schadevergoeding in verband met de auteursrechtinbreuk voortvloeiende uit de verplichte, maar niet geïnitieerde, aanpassing van de licentievergoeding bij wijziging van de omstandigheden sinds 2010 als beschreven in de alinea’s 50-57 van de dagvaarding, dan wel een bedrag van € 291.125,85 als schadevergoeding in verband met de auteursrechtinbreuk voortvloeiende uit de verplichte, maar niet geïnitieerde, aanpassing van de licentievergoeding bij wijziging van de omstandigheden sinds 2016 als beschreven in alinea 69 van de dagvaarding, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht;
2. betaling aan SDL van een bedrag van € 799.217,60 als schadevergoeding in verband met de auteursrechtinbreuk voortvloeiende uit het ongelicentieerde gebruik van de dubbele Blueprint Foundation BPI en BPII en de SSO Foundation naast de RWS Foundation als beschreven in de alinea’s 74-86 van de dagvaarding, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht;
3. betaling aan SDL van een bedrag van € 38.500,-- als schadevergoeding in verband met de auteursrechtinbreuk voortvloeiende uit het ongelicentieerde gebruik van de SDL software voor publicaties die niet louter de interne processing behoefte van het ministerie van Justitie betreffen,
alle bedragen – voor zover toegewezen – te vermeerderen met de wettelijke rente sinds 1 januari 2019, althans een door de rechtbank nader vast te stellen datum
4. betaling aan SDL van de volledige advocaatkosten ex artikel 1019h Rv [1] , een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
Op hetgeen SDL aan deze vordering ten grondslag legt, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. Dat geldt ook voor het verweer van de Staat.

5.De beoordeling

De contractspartijen

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor alle licentieovereenkomsten die in deze zaak een rol spelen, geldt dat de Staat (als publiekrechtelijke rechtspersoon die ten behoeve van het ministerie van (toen) Justitie en het ministerie van (toen) Infrastructuur en Milieu die overeenkomsten heeft gesloten) de contractspartner is van Tridion/SDL. Dat in de hiervoor onder 3.8 tot en met 3.10 weergegeven Overeenkomst Gebruikersrecht Standaard Programmatuur Additionele licenties het (toenmalige) ministerie van Justitie en de GBO als ‘opdrachtgever’ staan vermeld en deze overeenkomst door dat ministerie en de GBO is ondertekend, maakt dit niet anders. De Staat heeft er terecht op gewezen dat ministeries en IT-dienstverleners als de GBO onzelfstandige onderdelen van de Staat zijn, en geen rechtspersonen die als contractspartij met derden kunnen optreden.
5.2.
Iets anders is dat licentieovereenkomsten die de Staat ten behoeve van, zoals in dit geval, ministeries sluit, begrenzingen kunnen bevatten die gelegen zijn in het gebruik van hetgeen gelicentieerd wordt. In deze zaak is dat ook het geval; de licentieovereenkomsten zijn gesloten door de Staat voor het gebruik van de door Tridion/SDL ontwikkelde software door het ministerie van (toen) Justitie en het ministerie van (toen) Infrastructuur en Milieu, ten behoeve van, wat in dit geval wordt genoemd, ‘de interne processing behoeftes’ van die ministeries. Ook de IT-dienstverleners (in deze zaak de GBO, het GDI en het SSC-ICT) moeten binnen de aldus gestelde grens blijven.
5.3.
Ten behoeve van de leesbaarheid zal hierna steeds worden gesproken van SDL als licentiegever, van de door SDL verleende licenties en van door SDL ontwikkelde software.
De grondslagen van de vordering van SDL
5.4.
Met haar, in diverse onderdelen opgedeelde, vordering beoogt SDL dat de Staat wordt veroordeeld tot het vergoeden van schade die SDL heeft geleden. Die schade vloeit volgens SDL voort uit zogenaamde
non-compliancevan de kant van de Staat; volgens SDL heeft de Staat de grenzen van de aan hem verleende licenties voor het gebruik van door SDL ontwikkelde software (ten behoeve van het werk van het ministerie van (toen) Justitie en het ministerie van (toen) Infrastructuur en Milieu) niet gerespecteerd en is zij daar buiten getreden. Dit handelen kwalificeert volgens SDL primair als onrechtmatig handelen. De Staat heeft aldus immers, zo stelt SDL, inbreuk gemaakt op het auteursrecht op bedoelde software waarvan SDL rechthebbende is. In ieder geval moet dit handelen, en dit stelt SDL subsidiair, worden aangemerkt als wanprestatie. De uit de licentieovereenkomsten voortvloeiende verbintenissen zijn immers, aldus SDL, door de Staat niet nagekomen.
5.5.
De schade waarvan SDL vergoeding vordert, bestaat volgens SDL uit gemiste licentie-inkomsten.
De verwijten die SDL aan de Staat maakt
5.6.
Volgens SDL is de Staat als volgt buiten de grenzen van de verleende licenties getreden:
I. door voor ‘de interne processing behoeftes’ van het ministerie van (toen) Veiligheid en Justitie en het ministerie van (toen) Infrastructuur en Milieu méér dan één configuratie in gebruik te nemen [2] ;
II. door vanaf het moment van de organisatorische wijzigingen binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie in 2010, althans vanaf het moment van een grootscheepse migratie die in 2016 binnen dat ministerie plaatsvond, geen aanvullende licentie-
feesaf te dragen voor toegenomen gebruik van het gelicentieerde [3] ;
III. door zich niet te beperken tot het configureren van websites uitsluitend bestemd voor de ‘interne processing behoefte’ van het ministerie van Justitie/ministerie van Veiligheid en Justitie [4] ;
IV. door het SSC-ICT van de software bedoeld voor de ‘interne processing behoefte’ van het ministerie van Veiligheid en Justitie gebruik te laten maken [5] .
5.7.
De rechtbank zal hierna eerst de primaire grondslag van de vordering van SDL aan een beoordeling onderwerpen.
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door Tridion/SDL ontwikkelde software een auteursrechtelijk beschermd werk is en dat SDL rechthebbende is op de auteursrechten.
Ten aanzien van alle aan de orde zijnde licentieovereenkomsten
5.9.
De Staat heeft allereerst betoogd dat de vordering van SDL (wat betreft de primaire grondslag en in al haar onderdelen, zo begrijpt de rechtbank) moet worden afgewezen, omdat SDL de Staat geen ingebrekestelling heeft gestuurd. De Staat verkeert dus (nog) niet in verzuim, zo stelt hij. De Staat heeft in dit verband gewezen op de in dezen geldende wettelijke vereisten en op de ‘Default-bepaling’ in het Tridion License Certificate dat onderdeel uitmaakt van alle licentieovereenkomsten die hier aan de orde zijn.
5.10.
In artikel 6:83 aanhef en onder b BW [6] is neergelegd dat bij een schadevergoedingsverbintenis op grond van onrechtmatige daad, en dat is de primaire insteek van de vordering van SDL, het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. In zoverre gaat het betoog van de Staat dus niet op.
5.11.
Voor zover al aangenomen moet worden dat niettemin betekenis toekomt aan de hiervoor bedoelde ‘Default-bepaling’ (volgens de Staat is dit het geval omdat de overeenkomst anders omzeild kan worden door SDL door zich primair op onrechtmatig handelen van de Staat te beroepen), kan ook dat de Staat niet baten. Deze bepaling ziet, zo volgt uit de tekst, op verplichtingen onder de licentieovereenkomsten waaraan een (fatale) termijn is gekoppeld. Aan de verplichtingen van de Staat waar SDL in dit geval op wijst, zijn dergelijke termijnen echter niet verbonden, zodat de Default-bepaling ter zake van de vordering van SDL toepassing mist.
Ten aanzien van de tussen de Staat en SDL (voor het ministerie van Justitie/ministerie van Veiligheid en Justitie/ministerie van Justitie en Veiligheid) gesloten licentieovereenkomst
Klachtplicht geschonden?
5.12.
De Staat voert tegen de vordering van SDL, voor zover deze verband houdt met de organisatorische wijzigingen die na de kabinetsformatie in 2010 binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie plaatsvonden (zie hiervoor in 5.6 onder II), aan dat SDL de op haar rustende, in artikel 6:89 BW neergelegde, klachtplicht niet heeft nageleefd, welke klachtplicht volgens de Staat ook in ‘delictuele’ relaties van toepassing is. Als het, aldus de Staat, zo voor de hand ligt, zoals SDL stelt, dat bedoelde organisatorische wijzigingen binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie, die breed in de media zijn uitgemeten, gevolgen hadden voor de door de Staat (voor het werk van dat ministerie) bij SDL afgenomen licentie, dan lag het evenzeer voor de hand dat SDL hier met bekwame spoed een onderzoek naar zou zijn gestart en, bij ontdekking van onrechtmatig handelen, hiervan bij de Staat melding zou hebben gemaakt. Dit alles heeft SDL echter, zo besluit de Staat, nagelaten, hetgeen betekent dat de vordering van SDL, voor zover feitelijk gegrond op genoemde organisatorische wijzigingen, moet worden afgewezen. Mogelijke
non-complianceis volgens de Staat immers pas op zijn vroegst in 2015, vijf jaren ná die wijzigingen, door SDL bij de Staat aangekaart.
5.13.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.14.
Artikel 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie van zijn schuldenaar geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. De ratio van dit voorschrift is dat de schuldenaar (onder meer voor wat betreft zijn bewijspositie) wordt beschermd, doordat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt.
5.15.
Juist is, zoals de Staat betoogt, dat de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW ook kan zien op een vordering uit onrechtmatige daad. Dit is het geval wanneer die vordering is gericht tegen de schuldenaar en is gegrond op feiten die tevens de stelling zouden rechtvaardigen dat de prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt [7] . De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op artikel 6:89 BW kunnen dragen, rusten in beginsel op, in dit geval, de Staat, omdat het door hem gevoerde verweer dat niet tijdig is geklaagd, een bevrijdend verweer is. Deze stelplicht betreft zowel het moment waarop SDL heeft ontdekt of had moeten ontdekken dat de verrichte prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordt als de omstandigheden die maken dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht.
5.16.
In de onderhavige zaak heeft de Staat niet duidelijk gemaakt over het gebrek in welke prestatie van de Staat SDL (na het doen van onderzoek) had moeten klagen en heeft hij dus niet aan de hiervoor bedoelde stelplicht voldaan. Voor zover de Staat bedoelt te betogen dat die prestatie erin is gelegen dat hij moest melden dat het (toenmalige) ministerie van Justitie organisatorische wijzigingen had ondergaan, baat dat hem niet. Dat is immers niet wat SDL stelt. Bovendien ziet de klachtplicht niet op situaties waarin in het geheel niet is gepresteerd (in dit geval; geen melding is gedaan).
5.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van de Staat op schending van de klachtplicht niet slaagt.
Verjaring?
5.18.
De Staat werpt tegen de vordering van SDL ook op dat deze, voor zover verband houdend met de organisatorische wijzigingen die na de kabinetsformatie in 2010 binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie plaatsvonden (zie hiervoor in 5.6 onder II), is verjaard.
5.19.
De Staat meent, zo begrijpt de rechtbank, dat dit verweer langs de lat van artikel 3:307 lid 1 BW [8] , de wettelijke bepaling over verjaring van de vordering tot nakoming, moet worden gelegd. Wat SDL immers in wezen vordert is, zo betoogt de Staat, nakoming van de hiervoor onder 3.9 weergegeven clausules (door SDL aangeduid als respectievelijk ‘de gewijzigde omstandigheden-clausule’ en ‘de fusie-clausule’).
5.20.
De rechtbank volgt de Staat hier niet in. De vordering van SDL is een rechtsvordering tot schadevergoeding die, volgens SDL en zoals hiervoor onder 5.4 ook is weergegeven, voortvloeit uit, primair, onrechtmatig daad en, subsidiair, wanprestatie. De toepasselijke wettelijke bepaling in dezen is artikel 3:310 lid 1 BW. In dat artikellid is, voor zover hier van belang, neergelegd dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
5.21.
Niet kan worden gezegd, voor zover de Staat dat heeft bedoeld te betogen, dat SDL al met de schade bekend werd toen de hier aan de orde zijnde organisatorische wijzigingen zich in 2010 binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie voordeden. De implicaties daarvan voor het gebruik van de verstrekte licentie kende SDL toen immers nog niet. Die werden SDL pas bekend, zo heeft zij onbetwist gesteld, na het verrichten van het door haarzelf (begin 2018) geïnitieerde
compliance-onderzoek. Reeds gelet hierop is van verjaring van de vordering van SDL als aan de orde, geen sprake. De (eerste) uitkomsten van bedoeld
compliance-onderzoek heeft SDL immers bij e-mailbericht van 4 april 2019 (zie hiervoor onder 3.21), dus binnen een periode van vijf jaren nadat die bekend werden, aan de Staat kenbaar gemaakt.
Verder ten aanzien van alle aan de orde zijn licentieovereenkomsten
5.22.
De standpunten van partijen over waar de grenzen liggen van de licentieovereenkomsten, lopen ver uiteen. Voor een groot aantal van de geschilpunten komt het aan op uitleg van die overeenkomsten. De rechtbank stelt, wat dat betreft, het volgende voorop.
5.23.
De uitleg van (een onderdeel van) een op schrift gestelde overeenkomst moet plaatsvinden met toepassing van de Haviltex-maatstaf [9] . De vraag hoe in een dergelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Het komt aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
5.24.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen te kennen gegeven dat zij over de tekst van de licentieovereenkomsten, anders dan ten aanzien van de te betalen licentiegelden, niet hebben onderhandeld. Over hetgeen partijen voorafgaande aan of ten tijde van het sluiten van die overeenkomsten hebben gedaan of gezegd, dat licht zou kunnen werpen op hun bedoelingen of waaruit kan worden afgeleid welke lezing van de overeenkomsten hen voor ogen stond, is dus niets bekend. Bij de uitleg van de licentieovereenkomsten staan daarom alleen de gebruikte bewoordingen de rechtbank ten dienste, bewoordingen die in de licentieovereenkomsten overigens niet zijn gedefinieerd. De rechtbank zal de overeenkomsten (daarom), waar dit nodig is, uitleggen op de wijze die haar het meest redelijk voorkomt.
Verder ten aanzien van de tussen de Staat en SDL (voor het ministerie van Justitie/ministerie van Veiligheid en Justitie/ministerie van Justitie en Veiligheid) gesloten licentieovereenkomst; de door SDL aan de Staat gemaakte verwijten
Ad I
5.25.
SDL betoogt, althans zo begrijpt de rechtbank haar, dat de Staat op grond van de in 2005 gesloten licentieovereenkomst, voor onbepaalde tijd, voor ‘de interne processing behoefte’ van het (toenmalige) ministerie van Justitie, gebruik mocht maken van één configuratie, te weten de door SDL ontwikkelde software in de vorm van een centrale database. De betreffende configuratie mocht, aldus SDL, worden verbonden met een onbeperkt aantal servers (waarop de software dan ‘embedded’ is, zo begrijpt de rechtbank) en worden gebruikt door een onbeperkt aantal centrale verwerkingseenheden (een kernonderdeel van computers), door een onbeperkt aantal gebruikers en voor een onbeperkt aantal website-publicaties [10] .
5.26.
Wat onder de licentieovereenkomst niet was toegestaan, en wat volgens SDL wel is gebeurd, is dat de Staat, voor ‘de interne processing behoefte’ van het ministerie van Justitie, (middels het maken van een kopie) een tweede configuratie heeft gecreëerd (Blueprint II) en deze gedurende een periode van negen maanden (van november 2015 tot en met juli 2016) werkend heeft gehouden naast de gelicentieerde configuratie (Blueprint I). Voor die tweede, naast de gelicentieerde configuratie ingezette, configuratie had de Staat volgens SDL een tweede licentie moeten afnemen, hetgeen de Staat niet heeft gedaan. In zoverre is volgens SDL dus gebruik gemaakt van de software buiten het bereik van de verleende licentie. De als gevolg hiervan gemiste licentie-inkomsten bedragen volgens SDL € 159.843,60.
5.27.
De Staat heeft hiertegenover aangevoerd dat het begrip ‘configuratie’ in de licentieovereenkomst moet worden begrepen zoals het in de IT-wereld in de regel ook wordt opgevat, namelijk als de gehele IT-omgeving van een entiteit, bestaande uit hardwarecomponenten, waaronder de productie-omgeving en de ontwikkel- en migratieomgeving, middlewarecomponenten en softwarecomponenten. Omdat, aldus de Staat, in de overeenkomst ook is opgenomen dat de ‘configuratie’ ‘unlimited’ is, betekent dit dat de Staat niet buiten de grenzen van de licentie is getreden.
5.28.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.29.
Het begrip ‘configuratie’ is in de Overeenkomst Gebruikersrecht Standaard Additionele licenties opgenomen in een tabel (hiervoor afgebeeld onder 3.9) getiteld ‘Licenties’. In deze tabel staat ook vermeld hoeveel personen (‘users’) de software mogen gebruiken en hoeveel website-publicaties (‘werkdomeinen/publikaties’) met de software mogen worden gegenereerd. Bij beide is het aantal ‘unlimited’. De ‘gebruikers’ en de ‘website-publicaties’ betreffen grootheden die zich bevinden bij de licentienemer, in dit geval de Staat. Een redelijke uitleg van het begrip ‘configuratie’ in die tabel brengt, gelet hierop, naar het oordeel van de rechtbank mee dat ook dát een grootheid betreft die zich bevindt bij de Staat. Omdat in de tabel bij alle drie grootheden het aantal licenties wordt bepaald, kunnen kennelijk niet alleen de ‘users’ en de ‘werkdomeinen/publikaties’ in aantal/omvang variëren, maar ook de ‘Configuratie’. Alleen al daarom ligt het niet voor de hand dat het begrip ‘configuratie’ een synoniem is voor de gelicentieerde software van SDL. Een redelijke uitleg van dit begrip komt er naar het oordeel van de rechtbank en conform het standpunt van de Staat, op neer dat het hier gaat om de IT-componenten van de licentienemer, inclusief de hardware, die nodig zijn om gelicentieerde software te gebruiken.
5.30.
Achter het begrip ‘configuratie’ in genoemde tabel, in de kolom getiteld ‘aantal’, staat ‘unlimited’ vermeld. Een redelijke uitleg van deze twee woorden tezamen brengt, gelet op het voorgaande, mee dat de software van SDL zonder beperkingen over de hardwarecomponenten binnen de IT-omgeving van de Staat mag worden uitgerold, zo lang het gebruik maar ten dienste staat van ‘de interne processing behoefte’ van het (toenmalige) ministerie van Justitie en de overige in de licentieovereenkomst opgenomen beperkingen in acht worden genomen. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de volgende, in de Overeenkomst Gebruikersrecht Standaard Programmatuur Additionele licenties opgenomen zinsnede: ‘Enterprise Licentie: dit is een licentie (…) zonder beperkingen in de hoeveelheid users, werkdomeinen en configuratie specifiek en exclusief voor de interne processing behoefte van (..) het Ministerie van Justitie’. Hiermee kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet iets anders zijn bedoeld dan hetgeen is bedoeld met de combinatie van de woorden ‘configuratie’ en ‘unlimited’; het gaat in dezen (aansluitend bij genoemde zinsnede) om een licentie zonder beperkingen in de hoeveelheid users, werkdomeinen en configuratie, specifiek en exclusief bedoeld voor ‘de interne processing behoefte’ van het (toenmalige) ministerie van Justitie. Ook volgt dit uit een door SDL op enig moment aan het SSC-ICT getoonde presentatie, waarin het volgende staat vermeld: ‘Definition included for Enterprise: no limits, but only for internal needs of the Ministry of Justice’.
5.31.
Ook de, wat SDL noemt, ‘gewijzigde omstandigheden clausule’ duidt in de richting van voormelde uitleg. Het gaat in die clausule om wijziging van omstandigheden in de organisatie van de licentienemer (hier dus de Staat), meer in het bijzonder om een aanzienlijke groei in het aantal medewerkers, het aantal publicaties en in de configuratie. Het begrip ‘configuratie’ kan hier niet voor de software van SDL staan, nu gesteld noch gebleken is dat die software kan groeien.
5.32.
Aan het voorgaande doet niet af hetgeen wordt vermeld in het Product Order Form behorend bij de in 2001 met de Staat gesloten licentieovereenkomst, zo hierin al iets anders moet worden gelezen dan in de hiervoor besproken Overeenkomst Gebruikersrecht Standaard Programmatuur Additionele licenties. Het Product Order Form vormt geen onderdeel van de licentieovereenkomst die in 2005 is gesloten. Dit volgt ook uit de volgende zinsnede in de aanhef van de Overeenkomst Gebruikersrecht Standaard Programmatuur Additionele licenties; ‘Deze Product Order Form verwijst naar de inhoud van het License Certificate TR-01-01 zoals ook gebruikt binnen de (…) overeenkomst van 29 maart 2001. Door het ondertekenen van deze Product Order Form toont de Opdrachtgever akkoord te gaan met het afnemen van het product en de services zoals hieronder omschreven [dit verwijst onder andere naar de hiervoor besproken tabel, toevoeging rechtbank] onder de condities zoals genoemd in het Licentie Certificaat. Na ondertekening van deze Product Order Form vormt dit document de Licentie Overeenkomst tussen “Opdrachtgever” en Tridion.’
5.33.
Ook kan aan het voorgaande niet afdoen de wijze waarop in door SDL met de Staat, voor het werk/de verantwoordelijkheden van andere ministeries, gesloten licentieovereenkomsten met het begrip ‘configuratie’ wordt omgegaan. Het gaat hier om de uitleg van een tussen SDL en de Staat gesloten licentieovereenkomst voor het werk/de verantwoordelijkheden van het (toenmalige) ministerie van Justitie, niet (ook) om andere overeenkomsten.
5.34.
De hiervoor onder 3.3 weergegeven kopieerclausule uit het Tridion License Certificate maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank ook niet anders. Bedoelde clausule betreft een standaardclausule, terwijl in de Overeenkomst Gebruikersrecht Standaard Programmatuur Additionele licentie specifiek is uitgewerkt welke gebruiksrechten de Staat voor ‘de interne processing behoefte’ van het (toenmalige) ministerie van Justitie toekomen. Hetgeen daarin is opgenomen gaat daarom naar het oordeel van de rechtbank voor op hetgeen in het Tridion License Certificate wordt vermeld.
5.35.
Zelfs als SDL zou moeten worden gevolgd in haar betoog dat het begrip ‘configuratie’ in de Overeenkomst Gebruikersrecht Programmatuur Additionele licenties, een synoniem is voor haar software, geldt dat het woord ‘unlimited’, in de kolom ‘aantal’ in de hiervoor besproken tabel achter dat begrip, redelijkerwijs niet anders kan worden begrepen dan dat van die software onbeperkt gebruik mag worden gemaakt. De zinsnede ‘Enterprise Licentie: dit is een licentie (…) zonder beperkingen in de hoeveelheid users, werkdomeinen en configuratie specifiek en exclusief voor de interne processing behoefte van (..) het Ministerie van Justitie’, begrepen als hiervoor overwogen, wijst bij die uitleg van het begrip ‘configuratie’ in diezelfde richting en hetzelfde geldt voor de hiervoor weergegeven zinsnede uit de door SDL aan het SSC-ICT getoonde presentatie.
5.36.
De rechtbank merkt nog op dat het hiervoor overwogene niet wil zeggen dat de licentieovereenkomst geen enkele rem zet op het gebruik door de Staat. Die rem zit in het ‘Enterprise-karakter’, hetgeen betekent dat de software alleen mag worden gebruik voor ‘de interne processing behoefte’ van het (toenmalige) ministerie van Justitie en in de clausules die door SDL worden aangeduid als ‘de gewijzigde omstandigheden-clausule’ en ‘de fusieclausule’ (hiervoor weergegeven onder 3.9).
Ad II; ‘de gewijzigde omstandigheden-clausule’
5.37.
SDL betoogt dat de organisatorische wijzigingen binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie in 2010, de Staat hadden moeten brengen tot verhoging van de tot dan toe betaalde licentiegelden. Sedertdien is immers, aldus SDL, bezien ten opzichte van de situatie ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst in 2005, het aantal gebruikers en het aantal website-publicaties aanzienlijk gegroeid en is het gebruik van de configuratie mitsdien ook navenant toegenomen. De Staat is hierdoor volgens SDL dus buiten de grenzen van de aan hem verleende licentie terechtgekomen. De gemiste licentiegelden in de periode van eind 2010 tot eind 2021 belopen volgens SDL een bedrag van € 445.375,55. SDL verwijst in dit verband naar de hiervoor onder 3.9 weergegeven clausule in de Overeenkomst Gebruikersrecht Programmatuur Additionele Licentie, waarvan de relevante onderdelen, ten behoeve van de leesbaarheid, hieronder nogmaals worden weergegeven:

De Unlimited license is verstrekt waarbij rekening is gehouden met het huidige te verwachten organisatiemodel, aantal medewerkers en te verwachten gebruik dwz ‘de omstandigheden’. In het geval dat de genoemde omstandigheden aanzienlijk zouden wijzigen buiten een door het Ministerie redelijkerwijs aangegeven prognose doordat het Ministerie reorganiseert op een wijze dat het aantal medewerkers, publikaties en configuratie aanzienlijk groeit ten opzichte van omstandigheden op de Contract datum, zal het Ministerie en Tridion binnen 60 dagen in goed overleg besluiten over een aanpassing naar boven van de Licentie Fee. Het verschil zal ter betaling worden gesteld van Tridion binnen 30 dagen van genoemde reorganisatie, fusie of overname.
5.38.
De Staat heeft tegen het betoog van SDL allereerst aangevoerd dat SDL in de correspondentie met de Staat voorafgaand aan het entameren van de onderhavige zaak heeft laten weten dat de ‘gewijzigde omstandigheden-clausule’, in relatie tot de organisatorische wijzigingen binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie, niet van toepassing is. Deze mededeling kwalificeert volgens de Staat als een buitengerechtelijke erkenning, waaraan SDL volgens de Staat, zo begrijpt de rechtbank hem, is gebonden, nu zij niet heeft toegelicht waarom zij thans, in rechte, een ander standpunt inneemt.
5.39.
De Staat kan niet worden gevolgd in dit verweer. Al aangenomen dat de opmerking van SDL in genoemde brief heeft te gelden als een erkenning buiten rechte (SDL lijkt dit niet te betwisten), dan staat het SDL vrij in een gerechtelijke procedure een ander standpunt in te nemen. Niet valt in te zien waarom SDL, als zij dat doet, zou moeten toelichten waarom zij hiertoe is overgegaan.
5.40.
De Staat heeft tegen het betoog van SDL verder ingebracht dat van een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in de hiervoor aangehaalde clausule (welke omstandigheden volgens de Staat ieder op zich moeten worden bezien en moeten cumuleren) geen sprake is (geweest), nu (i) het aantal medewerkers van het ministerie van Justitie in ieder geval tussen 2009 en 2011 een daling doormaakte, (ii) het aantal website-publicaties tussen 2010 en 2019 slechts licht en gestaag groeide en (iii) in ieder geval vanaf 2014, als gevolg van een rationalisatie/efficiencyslag (die zijn beslag kreeg in de overgang van de IT-dienstverlening voor het ministerie van Justitie van het GDI naar het SSC-ICT), minder hardware is ingezet.
5.41.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.42.
In de clausule als hier aan de orde wordt vermeld dat ‘de configuratie’ aanzienlijk moet groeien ten opzichte van de situatie ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst, en dus niet, zoals SDL stelt, ‘het gebruik van de configuratie’. ‘Configuratie’ kan in dit verband naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan als ‘de IT-configuratie’ van de Staat, nu gesteld noch gebleken is dat software, als het begrip daarvoor zou staan, kan groeien. In dit verband wordt ook verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.29 tot en met 5.34 is overwogen.
5.43.
De clausule houdt – onder meer – ook in dat het aantal ‘medewerkers’ aanzienlijk moet groeien ten opzichte van de situatie ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst. Een redelijke uitleg van dit begrip brengt mee dat dit geen synoniem is voor het begrip ‘gebruikers’. Als dit zo zou zijn, had het op de weg van SDL gelegen dit expliciet in de licentieovereenkomst op te nemen. In dit verband weegt de rechtbank ook mee dat SDL tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht dat ‘gebruikers’ als bedoeld in de licentieovereenkomst personen zij die ‘aan de achterkant’ gebruik maken van de gelicentieerde software, zoals IT-beheerders en websitebouwers, en dat een persoon die inlogt op een website (en dat kan een medewerker van het (toenmalige) ministerie van Justitie zijn) geen ‘gebruiker’ is.
5.44.
De rechtbank is voorts met de Staat van oordeel dat een redelijke uitleg van de clausule meebrengt dat én het aantal medewerkers én het aantal publicaties én de configuratie een aanzienlijke groei moeten doormaken wil sprake zijn van ‘gewijzigde omstandigheden’, zoals bedoeld in de clausule, en wil het tot verhoging van de licentiegelden komen. Een redelijke uitleg is, mede gelet hierop, óók dat deze omstandigheden ieder afzonderlijk moeten worden beoordeeld op hun ontwikkeling, en de groei van één omstandigheid niet, zoals SDL lijkt te veronderstellen, kan worden afgeleid uit de groei van een andere omstandigheid of andere omstandigheden.
5.45.
Uitgaande van dit alles, moet de slotsom zijn dat het betoog van SDL faalt. SDL heeft immers alleen betoogd dat het aantal gebruikers aanzienlijk is gegroeid, dat hetzelfde geldt voor het aantal publicaties en dat daarom ook het gebruik van de configuratie aanzienlijk is gegroeid. Een subsidiair betoog, inhoudende dat bij een andere uitleg van de licentieovereenkomst, zich niettemin een wijziging van de omstandigheden als bedoeld in de clausule heeft voorgedaan, heeft zij niet gevoerd.
5.46.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven hoe het begrip ‘aanzienlijke groei’ zich laat verenigen met het recht om de software te gebruiken voor een ongelimiteerd aantal gebruikers, voor een ongelimiteerd aantal website-publicaties en in een ongelimiteerde hardware-omgeving. Met andere woorden; de vraag hoe iets dat ongelimiteerd is, aanzienlijk kan groeien, kan onbeantwoord blijven. Dat geldt zeker nu, zoals partijen tijdens de mondelinge behandeling te kennen hebben gegeven, de in ‘de gewijzigde omstandigheden-clausule’ genoemde prognose niet is opgesteld.
Ad II; ‘’de grootscheepse migratie in 2016’
5.47.
Het betoog van SDL wat betreft ‘de grootscheepse migratie’ in 2016 is, zo begrijpt de rechtbank, ook gestoeld op ‘de gewijzigde omstandigheden-clausule’. SDL neemt, wat dit betreft, dezelfde stellingen in als hiervoor onder 5.37 zijn weergegeven, alleen dan betreffende de periode vanaf 2016 (tot eind 2021); ook in die periode was er volgens SDL, bezien ten opzichte van de situatie ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst in 2005, sprake van een aanzienlijke groei in het aantal gebruikers, een aanzienlijke groei in het aantal website-publicaties en nam het gebruik van de configuratie mitsdien ook navenant toe.
5.48.
Hiervoor is al overwogen dat SDL niet kan worden gevolgd in de wijze waarop zij ‘de gewijzigde omstandigheden-clausule’ interpreteert en invult. Hiermee is het lot van haar betoog als het gaat om ‘de grootscheepse migratie in 2016’, ook bezegeld; dat betoog kan niet worden gevolgd.
Ad II; ‘de fusieclausule’
5.49.
SDL betoogt verder dat de organisatorische wijzigingen binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie in 2010 moeten worden aangemerkt als ‘het samengaan met een andere overheidsinstantie’ als bedoeld in, wat zij noemt, ‘de fusieclausule’. Meer in het bijzonder voert zij aan dat op het moment van dat samengaan, zoals in die clausule is neergelegd, het ‘unlimited’ karakter van de licentieovereenkomst verviel en de gebruiksrechten op individuele basis hadden moeten worden bepaald. Dit had moeten leiden tot betaling door de Staat van een aanvullende licentievergoeding ten bedrage van
€ 1.411.538,--, zo besluit SDL.
5.50.
Ten behoeve van de leesbaarheid neemt de rechtbank de relevante onderdelen van de betreffende clausule hieronder nogmaals op:
‘In het geval dat het Ministerie samengaat met een ander overheidsinstantie, zal het Ministerie samenwerken met Tridion (of een derde partij aanstellen) om een audit te doen om het aktuele aantal gebruikte licenties te bepalen in relatie met het Unlimited Licentie van de software, voorafgaande aan het moment van overname (“aanwezige licenties”). Zodra het aantal “aanwezige” licenties is bepaald, zal Tridion, zonder een extra rekening te versturen, de klant gebruiksrechten verlenen op basis van de “aanwezige licenties” op basis van dezelfde condities zoals in de License Certificate en waarbij de Unlimited Licentie zal worden beëindigd.’
5.51.
De woorden ‘samengaan met een andere overheidsinstantie’ betitelt SDL zelf, zoals hiervoor al is weergegeven, als ‘fusie’. De rechtbank stelt voorop dat een fusie het samengaan is van (economische of sociale) eenheden die voorheen zelfstandig waren. Een fusie impliceert gelijkheid tussen die twee eenheden. Dit in tegenstelling tot wat het geval is bij een overname, waarbij de overnemende partij het voor het zeggen krijgt en er dus sprake is van ongelijkheid van de betrokken eenheden. Een redelijke uitleg van de clausule als aan de orde moet naar het oordeel van de rechtbank hierbij aansluiten.
5.52.
Tussen partijen staat vast dat de organisatorische wijzigingen binnen het (toenmalige) ministerie van Justitie in 2010 er feitelijk op neer kwamen dat het daarvoor onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ressorterende directoraat-generaal Veiligheid, dat bestond uit een aantal organisatieonderdelen [11] , onder de vleugels van het (toenmalige) ministerie van Justitie werd gebracht (dat vervolgens de naam ministerie van Veiligheid en Justitie kreeg en later de naam ministerie van Justitie en Veiligheid).
5.53.
Naar het oordeel van de rechtbank, en daarin volgt zij de Staat, kan dit niet worden aangemerkt als een ‘fusie’ als hiervoor bedoeld. Het ging om één directoraat-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, één beleidsdomein, dat onder het ministerie van Justitie kwam te vallen. Van gelijkwaardigheid tussen twee samengaande eenheden was daarbij naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat dit
directoraat-generaal een omvangrijk dienstonderdeel was van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, doet hieraan niet af.
5.54.
Bij het voorgaande heeft de rechtbank ook nog het volgende meegewogen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de Staat qua organisatie vrijwel constant aan veranderingen onderhevig is, niet in de laatste plaats bij kabinetsformaties na verkiezingen. Het is ondoenlijk om bij iedere wijziging in de organisatie aanpassingen te verrichten in de licentievoorwaarden of licentiesom. Niet-aanzienlijke wijzigingen zijn daarom, en ook in dit geval, verdisconteerd in de overeengekomen licentievergoeding. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar ‘de gewijzigde omstandigheden-clausule’ in de licentieovereenkomst, hiervoor weergeven onder 5.37, en het ‘Enterprise-karakter’ van de licentie. Hieruit volgt dat het om aanzienlijke wijzigingen in de organisatie moet gaan, wil gezegd kunnen worden dat buiten de grenzen van de licentie wordt getreden. Dit pleit er ook voor om ‘de
fusie-bepaling’ uit te leggen als hiervoor bedoeld.
5.55.
Het betoog van SDL strandt op het voorgaande. Hetgeen overigens naar voren is gebracht, behoeft, gelet hierop, geen bespreking meer.
Ad III
5.56.
Aan onderdeel 3 van haar vordering legt SDL ten grondslag dat de Staat de software van SDL heeft ingezet voor het vervaardigen van elf publicaties (websites, hiervoor opgesomd onder 3.11) die niet uitsluitend ‘de interne processing behoefte’ van het (toenmalige) ministerie van Justitie/het (toenmalige) ministerie van Veiligheid en Justitie betroffen en dat aldus de grenzen van de licentieovereenkomst niet zijn gerespecteerd. De licentie-inkomsten die SDL als gevolg hiervan heeft gemist, bedragen volgens haar
€ 1.750,-- per publicatie, in totaal dus een bedrag van € 38.500,--.
5.57.
Ten aanzien van tien van de door SDL genoemde websites heeft de Staat erkend dat hij buiten de grenzen van de aan hem verstrekte licentie is getreden. Het debat tussen partijen beperkt zich nog tot de website www.verwijzingsportaalbankgegevens.nl.
5.58.
Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van gebruik voor ‘de interne processing behoefte’ van bedoeld ministerie als het gaat om websites met een inhoud die (ook) gaat over andere zaken dan justitiewerk/justitieverantwoordelijkheden en als het gaat om websites die toegankelijk zijn voor het (grote) publiek.
5.59.
In de dagvaarding betoogt SDL dat de website www.verwijzingsportaalbankgegevens.nl voortkomt uit een samenwerking tussen het (toenmalige) ministerie van Justitie, het ministerie van Financiën en de bancaire sector en dat daarom niet kan worden gesproken van ‘een website ten behoeve van de interne processing behoefte van het ministerie van Justitie’; het ministerie van Financiën en de bancaire sector liften gratis mee op de licentie die de Staat voor het werk van het ministerie van Justitie/het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft verkregen, aldus SDL.
5.60.
Uit de in dit verband door SDL overgelegde productie (die door haar zelf lijkt te zijn opgesteld en geen weergave van de betreffende website betreft) kan naar het oordeel van de rechtbank echter slechts worden opgemaakt dat het opgezette portaal het resultaat is van een samenwerking van het (toenmalige) ministerie van Justitie/ministerie van Veiligheid en Justitie met het ministerie van Financiën en de bancaire sector. In die productie wordt immers vermeld:
Een en ander zegt echter niets over de website en de vraag of deze is gericht op ‘de interne processing behoefte’ van het ministerie van Justitie/het ministerie van Veiligheid en Justitie. Door SDL is ook niet gesteld, en anderszins gebleken is dit evenmin, dat het ministerie van Financiën en de bancaire sector ‘content’/input voor de website hebben aangeleverd.
5.61.
Overigens wordt in de productie waar SDL zich op beroept, iets geheel anders vermeld over waarom SDL meent dat de Staat buiten de grenzen van de licentie is getreden, te weten (hierna schuin gedrukt):
‘Users are Dutch investigation services (politie, Openbaar Ministerie, Financial Intelligence Unit, FIOD en andere Bijzondere Opsporingsdiensten) and the Tax Authorities (Belastingdienst)
The Ministry of Justice and Security owns the portal.
By providing this portal with access to multiple Minjus external users, this should be seen as MinJenV acting as a processing services provider to third parties, or as on a “service bureau’ basis.This usage is not allowed according to the Tridion License Certificate.
The fact that the targeted user audience are also entities that are part of the Dutch State does not change this. The user-entities are not affiliates, since the required control is not in place.’
5.62.
Dit doet afbreuk aan het betoog van SDL in de dagvaarding. Dat ook ‘derden’, zoals in genoemde productie wordt vermeld, toegang tot de website kunnen krijgen, heeft de Staat overigens bestreden; volgens de Staat kan de website alleen worden benaderd via, wat hij noemt, een ‘JenV-account’, hetgeen SDL vervolgens niet meer heeft bestreden.
5.63.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de Staat een bedrag van € 35.000,-- aan SDL verschuldigd is (namelijk 10/11e deel van het door SDL gevorderde bedrag van
€ 38.500,--).
5.64.
Volgens de Staat kan hij echter niet tot betaling van dit bedrag aan SDL worden veroordeeld omdat SDL in schuldeisersverzuim verkeert. SDL heeft immers, aldus de Staat, hoewel haar daarom buiten rechte twee maal is verzocht, het bankrekeningnummer waarop het door hem als verschuldigd erkend bedrag zou moeten worden overgemaakt, niet opgegeven.
5.65.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
5.66.
Voor het ontstaan van schuldeisersverzuim geldt een aantal vereisten: i) de afwikkeling van de verbintenis is niet mogelijk zonder medewerking van de schuldeiser, ii) de schuldenaar moet tot de prestatie in staat en gereed zijn, althans daarmee zover zijn gevorderd als zonder de medewerking van de schuldeiser kon geschieden, iii) in de regel moet de schuldenaar de schuldeiser ervan op de hoogte hebben gebracht dat diens medewerking verlangd wordt en iv) de medewerking van de schuldeiser moet zijn uitgebleven (artikel 6:58 BW).
5.67.
SDL heeft niet betwist dat aan deze vereisten wordt voldaan. SDL verkeerde dus in schuldeisersverzuim. Zij verkeert dat thans nog steeds, nu zij ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling niet tot verstrekking van het bankrekeningnummer is overgegaan. Zou zij dit wel hebben gedaan, dan zou het schuldeisersverzuim zijn geëindigd.
5.68.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft SDL nog naar voren gebracht, althans zo begrijpt de rechtbank haar, dat zij de betaling van de Staat niet in ontvangst heeft willen nemen en nog steeds niet wil nemen omdat zij er de voorkeur aan geeft het geschil met de Staat als één geheel te benaderen en de Staat haar ook een aanbod betreffende vergoeding van de door SDL gemaakte proceskosten had moeten doen. Wat zij hiermee heeft willen betogen in relatie tot het toetsingskader van schuldeisersverzuim, is de rechtbank echter niet duidelijk geworden.
5.69.
De Staat kan dus niet tot betaling van het bedrag van € 35.000,-- worden veroordeeld (hetgeen niet afdoet aan de verschuldigdheid van dit bedrag aan SDL).
Ad IV
5.70.
Aan onderdeel 1 van haar vordering legt SDL subsidiair ten grondslag dat de Staat vanaf 2014 buiten de grenzen van de licentieovereenkomst is getreden omdat:
- het verrichten van de IT-diensten die betrekking hadden op de licentie voor ‘de interne processing behoefte’ van het ministerie van (toen) Veiligheid en Justitie, werd overgeheveld van het GDI naar het SSC-ICT, dat ressorteerde onder het ministerie van (toen) Infrastructuur en Milieu en het SSC-ICT niet alleen werkzaamheden verrichtte voor die ministeries, maar ook nog voor andere;
- het SSC-ICT de software niet alleen implementeerde, maar ook actief betrokken was bij het reguliere gebruik daarvan.
Van gebruik voor uitsluitend ‘de interne processing behoefte’ van het ministerie van (toen) Veiligheid en Justitie was, gelet hierop, aldus SDL, geen sprake meer. De in dit verband gemiste licentie-inkomsten bedragen volgens SDL in dit geval € 1.236.548,--.
5.71.
Hiertegenover heeft de Staat aangevoerd dat hij op grond van de licentieovereenkomst gerechtigd is/was de software in te zetten voor justitiewerk/justitieverantwoordelijkheden en dat het niet uitmaakt welke IT-diensterlener dit doet.
5.72.
Zoals hiervoor al is overwogen, is het SSC-ICT een onzelfstandig onderdeel van de Staat. Dat het SSC-ICT feitelijk ressorteerde en nog ressorteert onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het SSC-ICT ook werkzaamheden verricht(te) voor andere ministeries dan het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is dus niet relevant. In de licentieovereenkomst is ook niet neergelegd dat de softwareprogrammatuur ‘on premise’, dat wil zeggen lokaal, geïnstalleerd en gedraaid moet worden op de computers van de organisatie die de software gebruikt en evenmin dat ‘extern hosten’ niet is toegestaan.
5.73.
In dit verband heeft de rechtbank ook nog meegewogen dat SDL geen
compliance-issuezag toen het GDI de werkzaamheden van de GBO overnam, terwijl ook het GDI, naar SDL zelf stelt, niet alleen diensten verrichtte voor het (toenmalige) ministerie van Justitie.
5.74.
Dat het SSC-ICT de aan de Staat voor het justitiewerk gelicentieerde software ook daadwerkelijk bij andere ministeries dan het (toenmalige) ministerie van Veiligheid en Justitie heeft ingezet, heeft SDL weliswaar gesteld, maar een onderbouwing van die stelling ontbreekt, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
5.75.
Het betoog van SDL faalt om het voorgaande.
Ten aanzien van de tussen de Staat en SDL (voor het ministerie van Infrastructuur en Milieu) gesloten licentieovereenkomst; het door SDL aan de Staat gemaakte verwijt
5.76.
SDL betoogt dat de Staat ook is getreden buiten de grenzen van de licentie zoals verleend voor ‘de interne processing behoefte’ van het (toenmalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. Daaraan legt zij het volgende ten grondslag. In 2010 heeft SDL, zo stelt zij, geconstateerd dat er onder de licentieovereenkomst die toen tussen Tridion en de Staat (voor het (toenmalige) ministerie van Verkeer en Waterstaat) van kracht was, sprake was van
non-compliance. Duidelijk werd, aldus SDL, dat binnen dat ministerie twee configuraties in gebruik waren, één voor Rijkswaterstaat (hierna: de RWS-configuratie), gericht op dat beleidsonderdeel van het ministerie, en één voor het SSO-ICT (de
IT-dienstverlener, hierna: de SSO-ICT-configuratie) van genoemd ministerie, gericht op alle andere beleidsonderdelen, met uitzondering van Rijkswaterstaat. Slechts één configuratie was volgens SDL echter gelicentieerd. Een en ander heeft, aldus SDL, in 2014 geleid tot een schikking, vervat in een nieuwe licentieovereenkomst. Onderdeel van die schikking was dat vanaf dat moment binnen het ministerie één configuratie kon worden gebruikt, te weten de RWS-configuratie, dat alle servers gekoppeld aan de SSO-ICT-configuratie gemigreerd zouden worden naar de RWS-configuratie en dat daarna de SSO-ICT-configuratie ontmanteld zou worden. In 2017 bleek echter, zo betoogt SDL verder, dat de
SSO-ICT-configuratie nog voor ten minste zes website-publicaties in gebruik was. De gemiste licentie-inkomsten in dit verband belopen volgens SDL een bedrag van
€ 639.374,-- (betreffende de periode van 2014 tot 2018).
5.77.
Ter staving van de inhoud van de schikking, vervat in een nieuwe licentieovereenkomst, verwijst SDL naar het Order Form en de daarbij behorende Commercial Overview en Delivery Overview (part A en part B), hiervoor weergegeven onder 3.15 en 3.16.
5.78.
De Staat betwist gemotiveerd dat hetgeen SDL betoogt, in de door haar in dit verband aangehaalde documenten kan worden gelezen.
5.79.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.80.
Uit het Order Form, gelezen in combinatie met part B van de Delivery Overview, volgt dat de licentie is afgesloten voor de ‘internal processing needs’ van het (toenmalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. In de Commercial Overview wordt vermeld dat Rijkswaterstaat onderdeel is van dit ministerie. Het gaat dus niet om een licentie voor gebruik van de softwareprogrammatuur door alleen Rijkswaterstaat (voor zover SDL dat bedoeld te betogen).
5.81.
Het begrip ‘configuratie’ komt voorts niet voor in genoemde documenten en ook niet in part A van de Delivery Overview. In part B van de Delivery Overview wordt bovendien het volgende vermeld: ‘An Unlimited License constitutes a license without limitation in quantity (Named Users and/or Publications and/or CPU’s) exclusively for the internal processing needs of Licensee in its current form, within the Territory as set out in this Order Form and limited to the Foundation as purchased’. Wat is gelicentieerd (‘purchased) is de door SDL ontwikkelde software, zodat het begrip ‘Foundation’ voor die software moet staan. In part A van de Delivery Overview is tot slot opgenomen dat een ‘unlimited’ aantal CPU’s (onderdeel van de hardwarecomponenten van de Staat) van de software gebruik mogen maken.
5.82.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de door SDL aangehaalde documenten redelijkerwijs niet anders kunnen worden begrepen dan dat het de Staat vrijstaat de door SDL ontwikkelde software uit te rollen over zijn gehele IT-omgeving, met de beperking dat dit alleen mag gebeuren ten behoeve van de ‘internal processing needs’ van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (inclusief Rijkswaterstaat) en met de beperkingen gelegen in een fusie of overname aan de zijde van het ministerie of het ‘toewijzen’ door SDL van de licentie aan een andere entiteit (zie part B van de Delivery Overview). Het betoog van SDL stuit hierop af.
Slotsom
5.83.
Hiervoor is besproken hetgeen SDL primair aan haar vordering ten grondslag legt, te weten onrechtmatig handelen van de Staat. Geoordeeld is dat die grondslag de vordering niet kan dragen. Dit betekent dat wordt toegekomen aan hetgeen SDL subsidiair ten grondslag legt aan haar vordering. Die subsidiaire grondslag heeft SDL echter ingekleurd met exact dezelfde feiten en stellingen als de primaire grondslag, reden waarom de vordering ook op de subsidiaire grondslag niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Proceskosten
5.84.
Nu de vordering van SDL in al haar onderdelen moet worden afgewezen, zal SDL als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die de Staat heeft gemaakt.
5.85.
De Staat vordert vergoeding van de door gemaakte advocaatkosten op de voet van artikel 1019h Rv. De Staat heeft een specificatie van zijn advocaatkosten tot een totaalbedrag van € 91.334,78 overgelegd en verzoekt – onder toepassing van de landelijk vastgestelde Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017) – om toewijzing van een bedrag van € 35.000,-- (het maximumtarief voor een ‘complexe bodemzaak’).
5.86.
De rechtbank brengt, gelet op de verwevenheid tussen de primaire grondslag en de subsidiaire grondslag, net zoals dat partijen dat doen, het gehele geschil binnen het toepassingsbereik van artikel 1019h Rv.
5.87.
Teneinde de redelijkheid en evenredigheid van de advocatenhonoraria te kunnen beoordelen, wordt, zoals de Staat ook heeft verzocht, aansluiting gezocht bij genoemde Indicatietarieven. De rechtbank is met partijen van oordeel dat deze zaak moet worden aangemerkt als een ‘complexe bodemzaak’ in de zin van die tarieven.
5.88.
De Indicatietarieven betreffen uitsluitend de werkzaamheden van de advocaat/advocaten. Voor een ‘complexe bodemzaak’ geldt een indicatietarief, een bedrag dat als redelijk en evenredig wordt beschouwd, van maximaal € 35.000,-. De advocaatkosten aan de zijde van de Staat worden daarom op dit bedrag begroot. Dit bedrag wordt vermeerderd met het door de Staat betaalde griffierecht van € 8.519,--, waarmee het totaalbedrag uitkomt op € 43.519,--.
5.89.
Onder de proceskosten vallen ook de (niet afzonderlijk door de Staat gevorderde) nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023 een bedrag van € 173,- zonder betekening). Dit bedrag wordt onvoorwaardelijk toegewezen. In geval van betekening kent de rechtbank een extra component toe aan salaris (per 1 februari 2023 een bedrag van € 90,-) en de explootkosten van betekening. Deze kosten zullen voorwaardelijk worden toegekend, te weten als de Staat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
5.90.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt op na te melden wijze toegewezen.
5.91.
De rechtbank zal, als door de Staat ook gevorderd, de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vordering van SDL af;
6.2.
veroordeelt SDL in de proceskosten aan de zijde van de Staat, vastgesteld op een bedrag van € 43.519,--, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan en begroot op € 173,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SDL niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Bierling, bijgestaan door mr. E.E. de Vos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Hierop heeft onderdeel 2 van de vordering van SDL betrekking.
3.Hierop hebben onderdeel 1, primair, en onderdeel 1, meer subsidiair, van de vordering van SDL betrekking.
4.Hierop heeft onderdeel 3 van de vordering van SDL betrekking.
5.Hierop heeft onderdeel 1, subsidiair, van de vordering van SDL betrekking.
6.Burgerlijk Wetboek
7.Vgl. Hoge Raad 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2017:BB3733, Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600 en Hoge Raad 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176
8.Burgerlijk Wetboek
9.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158
10.Die in de betreffende overeenkomst ook wel ‘werkdomeinen’ worden genoemd.
11.Het bureau Directeur-Generaal van het directoraat-generaal Veiligheid, de afdeling Financiën DGV, de directie Veiligheid en Bestuur, de directie Politie en Veiligheidsregio’s, de directie Nationale Veiligheid, het bureau Landelijk Management Development Politie en Brandweer, het bureau Korpsbeheer en relatiebeheer agentschappen, de baten-lastendienst Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding en de baten-lastendienst het Korps landelijke politiediensten.