ECLI:NL:RBDHA:2023:18649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.26592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een derdelander van Marokkaanse nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 augustus 2023. Dit besluit houdt in dat de tijdelijke bescherming van eiser, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die op 31 mei 2023 buiten behandeling is gesteld. Op 30 juni 2023 werd het voornemen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming kenbaar gemaakt, waarop eiser geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft geen individuele omstandigheden aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd was om de tijdelijke bescherming te beëindigen. De rechtbank concludeert dat het besluit van de staatssecretaris niet onzorgvuldig is voorbereid en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 17 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 31 mei 2023 is de asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Op 30 juni 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Eiser heeft geen zienswijze ingebracht. Vervolgens is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 17 november 2023 zijn aanvullende gronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben de gemachtigden van eiser en verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Bij uitspraak van 30 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder bevoegd was de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als facultatieve groep te beëindigen (ECLI:NL:RBDHA:2023:16291).
3.1.
In de op 17 november 2023 gegeven reactie is onder meer naar voren gebracht dat uit de formulering van artikel 7 volgt dat alle bepalingen van de Richtlijn van toepassing zijn, voor zover deze niet in het tweede lid expliciet zijn uitgezonderd. Daarbij is gewezen op de totstandkoming van de Richtlijn.
3.2.
Raadsdocument 13958/00 bevat het (nadien gewijzigde) Commissievoorstel voor artikel 7 van de Richtlijn. Uit het raadsdocument blijkt dat tijdens de hierover gehouden vergadering door onder meer de Nederlandse delegatie naar voren is gebracht dat de consequenties op het gebied van de sociale bescherming, de verblijfstitel en het Europees Vluchtelingenfonds duidelijk moeten worden aangegeven voor het geval een lidstaat deze bepaling toepast. In raadsdocument 6552/01 is een gewijzigd artikel 7 opgenomen en in raadsdocument 6914/01 het huidige artikel 7. Daarbij is (naast een tweede lid) achter
“tijdelijke bescherming”de zinsnede
“krachtens deze richtlijn”toegevoegd.
3.3.
In de uitspraak van 30 oktober 2023 is artikel 7 uitgelegd voor zover het gaat om de bevoegdheid de tijdelijke bescherming te beëindigen. Daarbij is de positie van artikel 7 in hoofdstuk 2 van belang geacht. Bij uitspraak van 1 november 2023 is door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat het ontbreken van nadere bepalingen over de wijze waarop een lidstaat kan terugkomen van de toepassing van de facultatieve bepaling niet betekent dat de lidstaat die bevoegdheid niet heeft en dat het ontbreken van nadere bepalingen juist een aanwijzing is dat ook het beëindigen van de toepassing daarvan aan de lidstaat is overgelaten (ECLI:NL:RBDHA:2023:16410). De rechtbank ziet in hetgeen eiser op 17 november 2023 heeft aangevoerd, alsmede hetgeen in de eerder ingediende gronden naar voren is gebracht, geen grond anders te oordelen over de bevoegdheid.
4. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven over het (voorgenomen) besluit. Onder verwijzing naar de hiervoor onder 3. genoemde uitspraak (rechtsoverweging 7.2.) is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van een individueel gehoor. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit niet onzorgvuldig is voorbereid.
5. Eiser heeft verder nog een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Bij dit beroep slaat de rechtbank acht op het doel van de Richtlijn, zoals ook weergegeven in de uitspraak van deze rechtbank van 17 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17677.
Eiser heeft geen individuele omstandigheden naar voren gebracht. In de algemene stellingen ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel dan gegeven in voornoemde uitspraak.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.