ECLI:NL:RBDHA:2023:18594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.26745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een derdelander van Azerbeidzjaanse nationaliteit, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 september 2023. Dit besluit houdt in dat het recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. Eiser heeft zijn beroep gebaseerd op de stelling dat de Staatssecretaris niet bevoegd is om deze bescherming te beëindigen en dat daarbij de beginselen van rechtszekerheid, vertrouwen en evenredigheid zijn geschonden. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de Staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. In een eerdere uitspraak van 30 oktober 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris wel degelijk bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders, waaronder eiser, te beëindigen. De rechtbank maakt de overwegingen uit deze eerdere uitspraak tot de hare en stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een ondubbelzinnige toezegging van de Staatssecretaris. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel wordt verworpen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet onevenredig is in verhouding tot het doel van de Richtlijn, dat is om de werking van het asielstelsel te waarborgen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en eiser kan binnen vier weken na bekendmaking een beroepschrift indienen bij de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26745

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [datum] ,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 1 september 2023 waarbij de staatssecretaris aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordiger door hun gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat het beroep alleen is gericht tegen de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris niet de bevoegdheid heeft om het recht op bescherming te beëindigen en dat het rechtszekerheids-, vertrouwens- en het evenredigheidsbeginsel zijn geschonden. Eiser geeft in dit verband gesteld dat hij in Almere woonachtig wil blijven en het recht heeft om hier te blijven werken.
4. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5. De rechtbank overweegt eerst dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak, voor zover hier relevant, geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. [3]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden, eveneens betrekking heeft op de bevoegdheid van de staatssecretaris, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt.
6. Ook eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
6.1.
In dit verband heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [4] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [5] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [6] De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. Eiser heeft gesteld dat hij het recht heeft om in Almere te wonen en hier te werken. Eiser heeft ter onderbouwing daarvan onder meer een werkgeversverklaring overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet voldoende onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van de staatsecretaris om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Dat geldt ook voor het continueren van de bestaanszekerheid, zoals eiser wenst. Verder kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals bijvoorbeeld arbeid, daartoe een strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier kan indienen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7. Eisers verzoek om het onderzoek ter zitting aan te houden, wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank ziet in deze zaak daarvoor geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.
5.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.