ECLI:NL:RBDHA:2023:1825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk beletsel voor overdracht van Dublinclaimanten naar Italië in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Libische nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser betoogde dat verweerder niet langer kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, verwijzend naar een Circular Letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022, waarin werd aangegeven dat de overdrachten van Dublinclaimanten naar Italië tijdelijk moesten worden opgeschort wegens een tekort aan opvangplekken.

De rechtbank oordeelde dat de opschorting van de overdrachten naar Italië moet worden gezien als een tijdelijk beletsel. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 19 januari 2023, waarin werd vastgesteld dat de informatie uit de Circular Letter en andere berichten van de Italiaanse autoriteiten duiden op een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. De rechtbank erkende dat als de opschorting voortduurt, er mogelijk een moment komt waarop niet meer gesproken kan worden van een tijdelijk feitelijk beletsel, maar van een structurele tekortkoming. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om duidelijkheid te verschaffen over de situatie van Dublinclaimanten en de verantwoordelijkheden van de betrokken lidstaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1088

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

In het besluit van 11 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum] 1995 en heeft de Libische nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 juli 2022 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Hierin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] een andere lidstaat hiervoor verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië is hiermee op 7 september 2022 akkoord gegaan.
De beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat ten aanzien van Italië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit kader wijst eiser op de Circular Letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 en een bericht dat 4 januari 2023 door de Nederlandse Dublinunit via het elektronische communicatienetwerk “DublinNet” is ontvangen van de Italiaanse Dublinunit. Eiser wijst erop dat de Italiaanse autoriteiten in de Circular Letter te kennen hebben gegeven dat er tot nader order geen opvang beschikbaar is voor Dublinclaimanten en dat uit het bericht van 3 januari 2023 volgt dat er nog geen enkel zicht op is wanneer de Italiaanse autoriteiten weer opvang aan Dublinclaimanten beschikbaar stellen. Verweerder geeft in het bestreden besluit geen inzicht waaruit zou volgen dat sprake zou zijn van een “tijdelijk beletsel”. Het ligt wel op de weg van verweerder om dat nader te concretiseren, zodat Dublinclaimanten weten waar ze aan toe zijn. Hierom lijdt het bestreden besluit, aldus eiser, aan zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. Verweerder dient de asielaanvraag van eiser nu op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser doet ter staving van zijn beroepsgronden ook een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022 [3] , de uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Den Bosch van 11 januari 2023 [4] en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 31 januari 2023. [5]
Het oordeel van de rechtbank
4. Het beroep slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de opschorting van de overdachten in het kader van de Dublinverordening een tijdelijk beletsel vormt. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de Circular Letter niet dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Voor de motivering van dit oordeel volstaat de rechtbank hier met een verwijzing naar de motivering in een eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats over dit onderwerp, te weten de uitspraak van 19 januari 2023. [6] Kort gezegd geeft de rechtbank in die uitspraak als motivering dat hij verweerder volgt in zijn standpunt dat uit de informatie in de Circular Letter en het bericht van 4 januari 2023 van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat de opschorting van overdrachten aan Italië in het kader van de Dublinverordening moet worden beschouwd als een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel.
Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022 leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe acht de rechtbank van belang dat in die uitspraak is overwogen dat er destijds onvoldoende informatie beschikbaar was om te spreken van een tijdelijk, feitelijk beletsel en dat verweerder hier ten onrechte geen nader onderzoek naar had gedaan. Sindsdien heeft Italië op 4 januari 2023 gemeld dat de oorzaak van de opschorting is gelegen in de grote aantallen asielzoekers die over land en over zee aankomen in Italië. Italië heeft daarbij verzocht om de overdrachten opnieuw in te plannen vanaf februari in de hoop dat de problemen dan voldoende zijn opgelost. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat er nu wel voldoende informatie beschikbaar is om te spreken van een tijdelijk, feitelijk beletsel. Dat Italië, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft gemeld, inmiddels heeft laten weten dat de overdrachten weer met één week zijn opgeschort, tot de tweede week van februari, doet hier niet aan af omdat dit nog steeds duidt op een tijdelijk beletsel.
Ook het beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats Den Bosch van 11 januari 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak ziet niet op een vergelijkbare situatie als die van eiser. In het geval van de uitspraak van 11 januari 2023, zou de overdrachtstermijn namelijk verlopen op 19 januari 2023. Nu de Italiaanse autoriteiten op 4 januari 2023 hebben aangegeven dat de overdrachten worden opgeschort tot in ieder geval februari 2023, was er dat specifieke geval geen reëel zicht meer op overdracht waardoor de belemmering niet als tijdelijk kon worden beschouwd. In het onderhavige geval verloopt de overdrachtstermijn in maart 2023 waardoor er wel zicht is op overdracht naar Italië mits de problemen ten aanzien van de opvang voor die tijd verholpen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is er op ditmoment geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat deze overdracht niet zal kunnen plaatsvinden voordat de overdrachtstermijn verloopt.
Ten slotte leidt ook het beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 31 januari 2023 niet tot een ander oordeel. Anders dan in die uitspraken van zittingsplaats Roermond is geoordeeld, is deze zittingsplaats van oordeel dat op grond van de informatie van de Italiaanse autoriteiten vooralsnog kan worden aangenomen dat de opschorting van terugname van Dublinterugkeerders geen juridisch beletsel maar een tijdelijk feitelijk beletsel is voor de overdracht van Dublinclaimanten naar Italië vanwege een tijdelijk gebrek aan voldoende opvangcapaciteit. De rechtbank kan zich echter wel voorstellen dat als de opschorting van de terugname van Dublinclaimanten voortduurt, er een moment komt dat niet meer gesproken kan worden van een tijdelijk feitelijk beletsel, maar een structurele tekortkoming in de opvang van Dublinterugkeerders die kan leiden tot de conclusie dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.2
Gelet op het bovenstaande en het feit dat er door eiser geen zienswijze is ingediend tegen het voornemen tot buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.