ECLI:NL:RBDHA:2023:18248
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne en de beoordeling van beroepsgronden
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Eiser, die niet op de zitting verscheen, betoogde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om zijn bescherming te beëindigen en dat hij niet tijdig een advocaat had kunnen vinden. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die onder andere stellen dat hij gelijk behandeld moet worden als andere ontheemden uit Oekraïne en dat hij onderdak en werk nodig heeft.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin is geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van gelijke gevallen en dat de staatssecretaris de beëindiging van de tijdelijke bescherming deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.