ECLI:NL:RBDHA:2023:18245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB 23/10050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van tijdelijke bescherming en asielaanvraag buiten behandeling gesteld

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen twee besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit, gedateerd 22 augustus 2023, beëindigt de tijdelijke bescherming van eiser, terwijl het tweede besluit de asielaanvraag van eiser buiten behandeling stelt. De rechtbank behandelt het beroep op 23 november 2023, waarbij eiser niet verschijnt, maar de staatssecretaris vertegenwoordigd is door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming te beëindigen, zoals eerder geoordeeld in een uitspraak van 30 oktober 2023. Eiser stelt dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden en dat hij gelijk behandeld moet worden als andere ontheemden uit Oekraïne. De rechtbank wijst deze beroepsgronden af, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een ondubbelzinnige toezegging van de staatssecretaris. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat er een gerechtvaardigd juridisch onderscheid bestaat tussen verschillende groepen ontheemden.

De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de staatssecretaris de beëindiging heeft gemotiveerd met het doel om misbruik van de tijdelijke bescherming te voorkomen en de druk op de opvangcapaciteit te verminderen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. Het beroep tegen het eerste besluit wordt ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het tweede besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. De rechtbank wijst op het ontbreken van proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/10050

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen twee besluiten van de staatssecretaris.
1.1.
Het eerste besluit dateert van 22 augustus 2023, waarbij de staatssecretaris aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023 (bestreden besluit 1).
1.2.
Het tweede besluit dateert van 22 augustus 2023, waarbij de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling heeft gesteld (bestreden besluit 2).
2. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. De rechtbank stelt vast dat eiser op de juiste wijze is uitgenodigd om op zitting te verschijnen en dat eiser zonder bericht van verhindering niet is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluit 1 en 2 aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Bestreden besluit 1

5. Eiser heeft in zijn beroepschrift naar voren gebracht dat de staatssecretaris niet het recht heeft om zijn bescherming te beëindigen, dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan, dat hij dacht dat het verblijfsrecht weer zou worden verlengd en dat hij gelijk moet worden behandeld als alle andere mensen die vanwege de oorlog in Oekraïne zijn gevlucht. Eiser geeft voorts aan dat hij in Nederland wil blijven, onderdak nodig heeft en moet kunnen werken.
6. Deze beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7. De rechtbank overweegt eerst dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak, voor zover hier relevant, geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. [3]
7.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden, hoewel uiterst summier, eveneens betrekking heeft op de bevoegdheid van de staatssecretaris, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt.
8. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat sprake is van een in de regelgeving gerechtvaardigd juridisch onderscheid tussen de verschillende groepen van ontheemden. De facultatieve groep derdelanders beschikt over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, terwijl de aangewezen doelgroep van de Richtlijn beschikt over de Oekraïense nationaliteit, over een permanente verblijfvergunning of gezinslid zijn van een tijdelijk beschermde. De staatssecretaris heeft zich in dit verband ook op het standpunt kunnen stellen dat de facultatieve groep derdelanders, waaronder eiser valt, kan terugkeren naar het land van herkomst, dan wel de asielprocedure kan doorlopen indien zij menen te vrezen voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank is derhalve met de staatssecretaris van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel al om die reden faalt.
9. Eiser stelt dat hij onderdak nodig heeft en moet kunnen werken. Voor zover eiser hiermee een beroep wenst te doen op het evenredigheidbeginsel slaagt ook deze beroepsgrond niet.
9.1.
In dit verband heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [4] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [5] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [6] De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
9.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gesteld dat hij onderdak nodig heeft en hier wil werken, maar eiser heeft niet nader geconcretiseerd of onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van de staatssecretaris om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien krijgt eiser gedurende een asielprocedure opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om 24 weken in het jaar te werken. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
10. Eisers betoog dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan, slaagt evenmin. Eiser heeft zijn betoog niet nader onderbouwd. Ook is niet aannemelijk geworden dat eiser gedurende deze beroepsprocedure zich buiten zijn toedoen niet heeft kunnen laten bijstaan door een advocaat.

Bestreden besluit 2

11. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit 2 niet ontvankelijk verklaren en overweegt daartoe het volgende.
11.1
Eiser heeft pas op 1 september 2023 zijn beroepschrift tegen het besluit van 31 mei 2023 ingediend. Dat betekent dat het beroepschrift buiten de daarvoor gestelde wettelijke termijn is ingediend.
11.2
Eiser heeft geen argument naar voren gebracht op grond waarvan de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot de conclusie zou kunnen komen dat eiser, wat betreft de termijnoverschrijding, redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Eisers betoog dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan, slaagt ook in dit verband niet. Eiser heeft zijn betoog niet nader onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is niet ontvankelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
  • het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen een weekvoor zover het gaat om het oordeel van de rechtbank tegen bestreden besluit 2 en
binnen vier wekenvoor zover het gaat om het oordeel van de rechtbank tegen bestreden besluit 1, na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.
5.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.