ECLI:NL:RBDHA:2023:18238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB 23/10123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne en de beoordeling van het evenredigheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 28 augustus 2023 bericht ontvangen dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser heeft zijn beroep ingediend omdat hij meent dat de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming onterecht is en dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan. De rechtbank heeft op 23 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser niet is verschenen, maar de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat het beroep van eiser enkel gericht is tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming. Eiser stelt dat hij geen bericht van de IND heeft ontvangen en dat hij behoort tot de groep waarvan de IND het verblijf wil beëindigen. Hij beroept zich op artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en meent dat er al een besluit over zijn verblijfsrecht had moeten zijn genomen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2023, waarin is geoordeeld dat de Staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen.

De rechtbank stelt vast dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een ondubbelzinnige toezegging is gedaan door de Staatssecretaris. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat er een gerechtvaardigd juridisch onderscheid bestaat tussen de verschillende groepen ontheemden. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser niet onevenredig is in verhouding tot het doel van de Richtlijn en dat eiser, indien nodig, opvang kan krijgen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/10123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 28 augustus 2023 waarbij de staatssecretaris aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. De rechtbank stelt vast dat eiser op de juiste wijze is uitgenodigd om op zitting te verschijnen en dat eiser zonder bericht van verhindering niet is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat het beroep alleen is gericht tegen de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift vermeld: “Ik heb geen bericht van de IND ontvangen, maar ik hoor wel tot de groep waarvan de IND het verblijf wil beëindigen en mijn verblijfspasje is geldig tot 4 september 2023 (sluit een kopie bij van de verblijfspas, voorkant en achterkant). Ik beroep mij op artikel 6:10 AWB en ga er van uit dat er wel al een besluit over mijn verblijfsrecht genomen”. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat de staatssecretaris niet het recht heeft om zijn bescherming te beëindigen, dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan, dat hij dacht dat het verblijfsrecht weer zou worden verlengd en dat hij gelijk moet worden behandeld als alle andere mensen die vanwege de oorlog in Oekraïne zijn gevlucht. Eiser geeft voorts aan dat hij in Nederland wil blijven, onderdak nodig heeft en moet kunnen werken.
4. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5. De rechtbank overweegt eerst dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak, voor zover hier relevant, geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. [3]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden, hoewel uiterst summier, eveneens betrekking heeft op de bevoegdheid van de staatssecretaris, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt.
6. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat sprake is van een in de regelgeving gerechtvaardigd juridisch onderscheid tussen de verschillende groepen van ontheemden. De facultatieve groep derdelanders beschikt over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, terwijl de aangewezen doelgroep van de Richtlijn beschikt over de Oekraïense nationaliteit, over een permanente verblijfvergunning of gezinslid zijn van een tijdelijk beschermde. De staatssecretaris heeft zich in dit verband ook op het standpunt kunnen stellen dat de facultatieve groep derdelanders, waaronder eiser valt, kan terugkeren naar het land van herkomst, dan wel de asielprocedure kan doorlopen indien zij menen te vrezen voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank is derhalve met de staatssecretaris van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel al om die reden faalt.
7. Eiser stelt dat hij onderdak nodig heeft en moet kunnen werken. Voor zover eiser hiermee een beroep wenst te doen op het evenredigheidbeginsel slaagt ook deze beroepsgrond niet.
7.1.
In dit verband heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [4] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [5] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [6] De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
7.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gesteld dat hij onderdak nodig heeft en hier wil werken, maar eiser heeft niet nader geconcretiseerd of onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van de staatssecretaris om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien krijgt eiser gedurende een asielprocedure opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om 24 weken in het jaar te werken. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
8. Eisers betoog dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan, slaagt evenmin. Eiser heeft zijn betoog niet nader onderbouwd. Ook is niet aannemelijk geworden dat eiser gedurende deze beroepsprocedure zich buiten zijn toedoen niet heeft kunnen laten bijstaan door een advocaat.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.
5.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.