ECLI:NL:RBDHA:2023:18238
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne en de beoordeling van het evenredigheidsbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 28 augustus 2023 bericht ontvangen dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen op 4 september 2023. Eiser heeft zijn beroep ingediend omdat hij meent dat de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming onterecht is en dat hij niet tijdig een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan. De rechtbank heeft op 23 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser niet is verschenen, maar de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat het beroep van eiser enkel gericht is tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming. Eiser stelt dat hij geen bericht van de IND heeft ontvangen en dat hij behoort tot de groep waarvan de IND het verblijf wil beëindigen. Hij beroept zich op artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en meent dat er al een besluit over zijn verblijfsrecht had moeten zijn genomen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2023, waarin is geoordeeld dat de Staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen.
De rechtbank stelt vast dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een ondubbelzinnige toezegging is gedaan door de Staatssecretaris. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat er een gerechtvaardigd juridisch onderscheid bestaat tussen de verschillende groepen ontheemden. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser niet onevenredig is in verhouding tot het doel van de Richtlijn en dat eiser, indien nodig, opvang kan krijgen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.