ECLI:NL:RBDHA:2023:18121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
NL23.16888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het kader van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheidsbepaling voor de behandeling van asielverzoeken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 8 juni 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft de staatssecretaris verzocht om verduidelijking over de gevolgen van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na behandeling van het beroep op 26 oktober 2023, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, heeft de rechtbank op 3 november 2023 het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het verzoek om terugname niet tijdig heeft ingediend. Eiser, die stelt dat hij Jemenitische nationaliteit heeft, had op 8 december 2022 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Hij is op 9 december 2022 naar Nederland gekomen en heeft op 22 december 2022 een loopbrief ontvangen. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek op 22 februari 2023 had moeten zijn, maar dat het verzoek pas op 2 maart 2023 is ingediend. Hierdoor is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 8 juni 2023 waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft de staatssecretaris bij bericht van 28 september 2023 verzocht toe te lichten of de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 september 2023 [1] gevolgen heeft voor het besluit.
1.2.
De rechtbank heeft de reactie (verweerschrift) van de staatssecretaris op 6 oktober 2023 ontvangen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen de rechtbank te informeren of er hoger beroep is ingediend tegen de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 26 juli 2023 [2] , zittingsplaats Utrecht van 19 oktober 2023 [3] en/of zittingsplaats Zwolle van 10 oktober 2023 [4] .
1.4.
Op 2 november 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat er alleen hoger beroep is ingediend tegen de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam en het hoger beroepsschrift bijgevoegd. De rechtbank heeft het onderzoek zonder nadere zitting op 3 november 2023 gesloten met instemming van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland hiervoor verantwoordelijk zou zijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [5]
4.1.
Eiser stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 8 december 2022 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Hij heeft de procedure daar niet afgewacht en is op 9 december 2023 Nederland ingereisd. Hij heeft zich op 22 december 2022 bij de aanmeldbalie in Ter Apel gemeld en daar om internationale bescherming verzocht. Hij heeft daar een document ontvangen waarin staat dat hij om internationale bescherming vraagt (een loopbrief). [6] Op 7 januari 2023 heeft eiser het M35-H formulier, het voorgeschreven model voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ondertekend. Op 7 januari 2023 heeft de staatssecretaris ook de biometrische gegevens van eiser afgenomen en aan het Eurodac-systeem toegezonden.
4.2.
De staatssecretaris heeft op 2 maart 2023 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan omdat uit het Eurodac-systeem bleek dat eiser in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend. De Duitse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 7 maart 2023 aanvaard.
Het geschil
5. Tussen partijen staat vast dat de staatssecretaris op 2 maart 2023 een verzoek om terugname heeft gedaan en dat dit verzoek is gebaseerd op een Eurodac-treffer. Partijen verschillen echter van opvatting welke termijn er in dit geval geldt voor het doen van een verzoek om terugname en het moment waarop die termijn is gaan lopen.
Juridisch kader
6. Artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening luidt:
‘Een verzoek tot terugname wordt zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 603/2013.
Indien het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, wordt het terugnameverzoek aan de aangezochte lidstaat gezonden binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2.’
6.1.
Artikel 9, eerste lid, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 603/2013 (de Eurodac-verordening) luidt:
‘Elke lidstaat neemt onverwijld de vingerafdrukken van alle vingers van elke persoon van 14 jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt en zendt deze samen met de in artikel 11, onder b) tot en met g), van deze verordening genoemde gegevens zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2, van Verordening (EU) nr. 604/2013 [de Dublinverordening], toe aan het centraal systeem.’
6.2.
Artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening luidt:
‘Het centraal systeem zendt de treffer of het negatieve resultaat van de vergelijking automatisch toe aan de lidstaat van oorsprong. Bij een treffer zendt het voor alle reeksen gegevens die met de treffer overeenkomen de gegevens toe, zoals bedoeld in artikel 11, onder a) tot en met k), samen met, in voorkomend geval, de in artikel 18, lid 1, bedoelde markering.’
6.3.
Artikel 25, tweede lid, van de Eurodac-verordening luidt, voor zover relevant:
‘Het centraal systeem verricht de vergelijkingen in de volgorde van ontvangst van de verzoeken. Ieder verzoek wordt binnen 24 uur afgehandeld. (…)’
Heeft de staatssecretaris het verzoek om terugname tijdig ingediend?
7. Primair voert eiser aan dat er, op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, een termijn van twee maanden geldt voor het indienen van een verzoek om terugname en dat die termijn is gaan lopen vanaf het moment van het afgeven van de loopbrief. In eisers geval betekent dit dat het terugnameverzoek dus uiterlijk op 22 februari 2023 had moeten zijn ingediend. Dit betekent dat de staatssecretaris het verzoek om terugname aan Duitsland te laat heeft ingediend, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser wijst ter onderbouwing hiervan op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 21 september 2023. Hieruit volgt dat de loopbrief moet worden beschouwd als een door een overheidsinstantie opgesteld document dat als bewijs geldt dat een vreemdeling om internationale bescherming heeft verzocht in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser volgt ook uit deze uitspraak dat de termijn voor het doen van een verzoek om terugname gaat lopen vanaf de datum van de afgifte van de loopbrief. Eiser wijst ter onderbouwing ook op overweging 17 van de preambule en artikel 9 van de Eurodac-verordening, waarin is bepaald dat lidstaten onverwijld de vingerafdrukken afnemen van alle personen die om internationale bescherming verzoeken. Dit betekent volgens eiser dat dit op dezelfde dag als waarop het asielverzoek is ingediend, dient te gebeuren. Vanaf dat moment gaat de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek lopen, ongeacht of daadwerkelijk op dat moment de vingerafdrukken zijn afgenomen.
7.1.
Als de rechtbank het primaire standpunt niet volgt, voert eiser subsidiair aan dat de terugnametermijn aanvangt vanaf het moment dat de Eurodac-treffer uiterlijk kenbaar had moeten zijn. Uit artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening volgt namelijk dat elke lidstaat de vingerafdrukken uiterlijk binnen 72 uur na de indiening van het verzoek om internationale bescherming aan het Eurodac-systeem moet toevoegen. De staatssecretaris was dus gehouden om binnen 72 uur na de datum van de loopbrief de vingerafdrukken in het systeem te uploaden, waarna er binnen maximaal 24 uur een Eurodac-treffer had moeten komen. [7] Dat betekent in het geval van eiser dat op zijn laatst op 26 december 2023 sprake zou zijn geweest van een Eurodac-treffer. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, had het terugnameverzoek uiterlijk binnen twee maanden na die datum, dus op 26 februari 2023, moeten zijn ingediend. Omdat het terugnameverzoek pas op 2 maart 2023 is ingediend, is Nederland ook in dit geval verantwoordelijk geworden voor de behandeling van het asielverzoek.
8. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend. Volgens de staatssecretaris heeft eiser op 7 januari 2023 een verzoek om internationale bescherming ingediend met het ondertekenen van het M35-H formulier. Het terugnameverzoek is op 2 maart 2023 aan Duitsland verstuurd en dat is binnen de termijn van twee maanden die volgt uit artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening.
8.1.
In beroep heeft de staatssecretaris dit standpunt verlaten. In beroep stelt de staatssecretaris zich opnieuw op het standpunt dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend en geeft daarvoor de volgende motivering. Ten eerste voldoet hij aan de termijn van artikel 23, tweede lid, eerste alinea, van de Dublinverordening. Hieruit volgt dat een terugnameverzoek moet worden ingediend binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer. Omdat de staatssecretaris op 7 januari 2023 de Eurodac-treffer heeft ontvangen en op 2 maart 2023 het terugnameverzoek heeft ingediend, voldoet hij aan deze termijn. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat hij voldoet aan de termijn die volgt uit artikel 23, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening en het arrest Mengesteab van het Hof van Justitie. [8] Hoewel dit arrest ziet op artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening is dit volgens de staatssecretaris ook van toepassing op artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat deze artikelen gelijkluidend zijn. Hieruit volgt dat hij uiterlijk binnen drie maanden na de datum van het asielverzoek het terugnameverzoek moet indienen en dat de ontvangst van een Eurodac-treffer overschrijding van die termijn niet mogelijk kan maken. Gelet op de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 21 september 2023 moet ervanuit worden gegaan dat de datum van de afgifte van de loopbrief de datum van het verzoek om internationale bescherming is. Omdat de loopbrief is gedateerd op 22 december 2022 en het terugnameverzoek op 2 maart 2023 is ingediend, voldoet de staatssecretaris ook aan deze termijn van drie maanden.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Niet langer in geschil is dat de loopbrief een document is waaruit blijkt dat eiser een asielverzoek heeft ingediend in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat betekent dat eiser zijn asielaanvraag op 22 december 2022 heeft ingediend. De staatssecretaris is in het bestreden besluit ten onrechte uitgegaan van 7 januari 2023 als datum van indienen van de asielaanvraag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Dit gebrek leidt al tot vernietiging van het besluit. De rechtbank zal onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Daarvoor zal de in beroep gegeven motivering worden beoordeeld.
9.1.
De vraag die dan voorligt is welke termijn geldt voor het indienen van een terugnameverzoek, twee maanden en/of drie maanden, en wanneer deze termijn aanvangt. Daarna kan worden beoordeeld of het terugnameverzoek aan Duitsland in eisers geval tijdig is ingediend.
9.2.
In artikel 23, tweede lid, eerste alinea, van de Dublinverordening staat dat een verzoek tot terugname zo snel mogelijk wordt ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de
Eurodac-verordening. De termijn van twee maanden is dus van toepassing wanneer sprake is van een Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. Dat wil zeggen met vingerafdrukkengegevens die zijn verkregen bij een verzoek om internationale bescherming. Dit is een formeel bewijsstuk dat de verantwoordelijkheid bepaalt, zolang er geen bewijs is van het tegendeel. [9] In de tweede alinea van artikel 23, tweede lid, staat dat als het verzoek tot terugname is gebaseerd op ander bewijs dan de gegevens uit het Eurodac-systeem, het terugnameverzoek aan de aangezochte lidstaat wordt gezonden binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming. De termijn voor het indienen van het terugnameverzoek is dus afhankelijk van het bewijs waarop het verzoek is gebaseerd.
9.3.
De rechtbank stelt voorop dat het kennelijk de bedoeling van de Dublinverordening is om een korte(re) termijn te stellen van twee maanden wanneer sprake is van een Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. De ontvangst van een Eurodac-treffer vereenvoudigt namelijk de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat in vergelijking met gevallen waarin niet een dergelijke treffer wordt ontvangen. [10] Een letterlijke lezing van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening garandeert echter niet deze uitkomst, omdat hierin geen uiterste termijn is bepaald waarbinnen de gegevens in het Eurodac-systeem moeten worden ingevoerd. Er kan pas een Eurodac-treffer volgen nadat de gegevens zijn ingevoerd.
9.4
De rechtbank overweegt daarnaast dat artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, in tegenstelling tot de procedure bij overname van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening, geen uiterste termijn stelt van drie maanden voor het indienen van een terugnameverzoek gerekend vanaf de datum van het asielverzoek. In artikel 23, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening staat namelijk uitdrukkelijk dat de termijn van drie maanden geldt
ingeval van ander bewijsdan de gegevens uit het Eurodac systeem. Dat in tegenstelling tot artikel 21, eerste lid, eerste alinea, waarin de uiterste termijn van drie maanden niet gekoppeld is aan het soort bewijs waar het overnameverzoek op is gebaseerd. Een letterlijke lezing van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening geeft daarom geen uitsluitsel over de vraag die voorligt.
9.5.
Gelet op de doelstelling van een snelle behandeling van een verzoek om internationale bescherming [11] , gaat de rechtbank ervanuit dat de Dublinverordening, hoewel het er niet met zoveel woorden in staat, wel beoogt een termijn te stellen, die te relateren is aan het moment van het indienen van de asielaanvraag. Zou dit niet zo zijn, en zou de termijn afhankelijk zijn gesteld van het verkrijgen van de Eurodac-treffer, dan zou de gegeven rechtsbescherming afhankelijk zijn van wanneer de staatsecretaris start met het afnemen van vingerafdrukken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende rechtsbescherming. Een vreemdeling heeft immers zelf geen invloed op de vraag wanneer de staatssecretaris zijn gegevens registreert en deze invoert in het systeem. [12] Zoals in de onderhavige zaak blijkt kan dit langere tijd duren, zelfs zestien dagen.
9.6.
De rechtbank gaat er op zichzelf vanuit dat de termijnen die in artikel 9 van de Eurodac-verordening zijn vastgelegd geen fatale termijnen zijn om de verantwoordelijkheid van de lidstaat te bepalen. Echter met het oog op de doelstellingen van de Dublinverordening is de rechtbank van oordeel dat deze termijn wel bepalend is voor het aanvangen van de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek als bedoeld in artikel 23, tweede, eerste alinea van de Dublinverordening. [13] De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening zo gelezen moet worden dat de twee-maandentermijn aanvangt op het moment dat er uiterlijk een Eurodac-treffer had moeten zijn, dus (72 + 24 =) 96 uur nadat de asielaanvraag is gedaan, dan wel - indien eerder een Eurodac-treffer is verkregen - twee maanden na het verkrijgen van een Eurodac-treffer. Dit betekent in het geval van eiser dat uiterlijk op 25 december 2023 de vingerafdrukken naar het Eurodac-systeem verzonden hadden moeten worden, waarna uiterlijk binnen 24 uur een Eurodac-treffer had moeten komen. Vanaf dat moment had de staatssecretaris op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening twee maanden voor het indienen van een overnameverzoek. Dat betekent dat de staatssecretaris het terugnameverzoek uiterlijk op 26 februari 2023 bij Duitsland had moeten indienen. De staatssecretaris heeft het terugnameverzoek op 2 maart 2023 en dus na die maximale termijn ingediend. Omdat het terugnameverzoek niet tijdig is ingediend, is Nederland op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening met ingang van 27 februari 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van eisers asielverzoek.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de termijn al aan zou moeten vangen op de dag van het indienen van het asielverzoek, omdat aan de lidstaten in artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening een termijn van 72 uur wordt gegeven voor het invoeren van de gegevens in het Eurodac-systeem en vervolgens 24 uur gegeven is voor het terugkomen van een reactie. Er zijn geen aanwijzingen dat artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening beoogt om deze termijn aan de staatssecretaris te onthouden.
10.1.
De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in haar standpunt, dat de Dublinverordening voldoende waarborgen biedt voor een behandeling binnen een redelijke termijn door naast de termijn van twee maanden na het verkrijgen van een Eurodac-treffer een maximale termijn van drie maanden te bepalen na het indienen van de asielaanvraag. De tekst van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening en het arrest Mengesteab bieden onvoldoende aanknopingspunten voor deze lezing. De rechtbank is van oordeel dat deze lezing van de tweede alinea van artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening in strijd is met de ratio van artikel 23, tweede lid, eerste alinea, van de Dublinverordening die juist heeft beoogt een kortere termijn te stellen voor gevallen waarin een terugnameverzoek is gebaseerd op een Eurodac-treffer. De rechtbank verwijst voor de motivering terug naar hetgeen is overwogen onder 9.4.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten omdat de staatssecretaris ten onrechte de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris moet, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiser.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0.5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.NL23.16844 (niet gepubliceerd).
5.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Een loopbrief wordt afgegeven door de IND in Ter Apel wanneer een vreemdeling zich daar voor het eerst aanmeldt. In de loopbrief staat de naam van de vreemdeling, foto, nationaliteit, geslacht, geboortedatum, datum van aanmelding en eventuele bijzondere gegevens.
7.Artikel 25, tweede lid, van de Eurodac-verordening.
8.26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587.
9.Punt 2 van deel II van lijst A in bijlage II bij verordening nummer 1560/2003, in samenhang bezien met artikel 23, vierde lid, en artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening.
10.Hof van Justitie, 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587.
11.Zie overweging 5 van de preambule van de Dublinverordening.
12.Zie in vergelijkende zin punt 55 van het arrest van het Hof van Justitie van 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248.
13.In artikel 9, eerste lid, tweede alinea van de Eurodac-verordening en artikel 25, tweede lid, van de Eurodac-verordening staan uitzonderingen op deze totale termijn van 96 uur maar nu de staatssecretaris niet heeft aangevoerd dat een van die uitzonderingen van toepassing is, gaat de rechtbank uit van een termijn van 96 uur.