ECLI:NL:RBDHA:2023:1781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL23.942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 18 juni 2022 asiel aangevraagd, maar het verzoek werd afgewezen omdat uit Eurodac bleek dat hij op 18 mei 2022 illegaal Italië was binnengekomen. De Italiaanse autoriteiten werden verzocht om de eiser over te nemen, maar reageerden niet binnen de gestelde termijn, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststond.

Tijdens de zitting op 9 februari 2023 voerde de eiser aan dat de opvangvoorzieningen in Italië, met name in Lampedusa, slecht waren en dat hij daar onder onmenselijke omstandigheden had moeten verblijven. Hij verwees naar een circular letter van de Italiaanse autoriteiten waarin werd verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat de stellingen over de opvangvoorzieningen niet waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden en dat het beroep van de eiser ongegrond was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.942

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.943, op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 18 juni 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 18 mei 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen twee maanden hierop gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat sinds 28 september 2022.
3. Eiser voert in beroep aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en stelt daartoe als volgt. De opvangvoorzieningen in Lampedusa waren slecht, hij moest buiten op de grond slapen en er was geen hygiëne. Ook verwijst eiser naar de circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten, uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022 [3] en 13 januari 2023 [4] , en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 3 februari 2023. [5] Verder is de beslistermijn inmiddels verstreken. [6]
Tot slot had verweerder de asielaanvraag van eiser in behandeling moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. [7] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Verweerder heeft terecht overwogen dat de stelling van eiser dat de opvangvoorzieningen in Lampedusa slecht waren, dat hij buiten op de grond moest slapen en dat er geen hygiëne was, niet nader is onderbouwd. Verweerder merkt verder terecht op dat voor zover eiser daarvan problemen zal ondervinden in Italië, hij daarover dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor eiser onmogelijk dan wel op voorhand zinloos is.
7. Dat verder de beslistermijn is overschreden betekent evenmin dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft zijn stelling betreffende de beslistermijn immers verder niet geconcretiseerd of nader toegelicht. Niet is gebleken dat eiser eerder een ingebrekestelling of een beroep niet tijdig heeft ingediend.
8. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van beletselen om eiser aan Italië over te dragen. Voor zover eiser vreest na overdracht aan Italië geen toegang te zullen krijgen tot de opvangfaciliteiten daar, heeft verweerder terecht gesteld dat die vrees niet aannemelijk is gemaakt met eisers verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022. Hieruit volgt namelijk dat sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [8] en 30 oktober 2020 [9] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er echter niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Het beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht en Roermond, slaagt om deze reden niet. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat verweerder op voorhand moet afzien van de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat of hierom toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.