ECLI:NL:RBDHA:2023:17673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/09/654049 / FA RK 23-6852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering - Verzoek tot teruggeleiding van kinderen naar Nederland afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarige kinderen van Turkije naar Nederland. De vader, wonende in Turkije, had verzocht om de onmiddellijke teruggeleiding van de kinderen, die door de moeder naar Nederland waren gebracht. De moeder had voorlopig eenhoofdig gezag over de kinderen, wat door de Turkse rechtbank was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van ongeoorloofde overbrenging van de kinderen, aangezien de moeder gerechtigd was om met de kinderen naar Nederland te reizen. De rechtbank oordeelde dat de moeder met het voorlopig gezag zelfstandig beslissingen kon nemen over de verblijfplaats van de kinderen. Het verzoek van de vader tot teruggeleiding werd afgewezen, evenals zijn verzoek om de moeder te veroordelen tot betaling van kosten in verband met de teruggeleiding. De proceskosten werden gecompenseerd, en de rechtbank benoemde een bijzondere curator voor de kinderen, wiens werkzaamheden eindigen indien er geen hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking kan binnen twee weken na de uitspraak worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6852
Zaaknummer: C/09/654049
Datum beschikking: 16 november 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 20 september 2023 ingekomen verzoek van:

[Y01] ,

de vader,
(volgens het verzoekschrift) wonende te [woonplaats Y01] , verblijvende te [verblijfplaats Y01] , Turkije,
advocaat: mr. A. Kaynak te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X01] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Stam te ‘s-Hertogenbosch.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de e-mailberichten van 26 september 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief van 29 september 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief van 29 september 2023, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 10 oktober 2023 van de zijde van de vader;
- het F9-formulier van 10 oktober 2023 van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift;
- het verslag van de bijzondere curator van 31 oktober 2023;
- de brief van 31 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 2 oktober 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader (via videoverbinding), bijgestaan door zijn advocaat, de tolk S. Aydos (tolkend voor de vader), de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede K.A. Hompert namens de Raad voor de Kinderbescherming. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.C. Olland. De behandeling ter zitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 9 oktober 2023 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. Partijen hebben dit bevestigd op 10 oktober 2023. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 oktober 2023 is mr. drs. [naam bijzondere curator01] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen [minderjarige nr 01] , [minderjarige nr 02] , [minderjarige nr 03] (hierna: [verder te noemen naam nr 03] ) en [minderjarige nr 3] .
De rechtbank heeft op 2 november 2023 met de minderjarigen [minderjarige nr 01] , [minderjarige nr 02] en [verder te noemen naam nr 03] , in het bijzijn van de bijzondere curator, in raadkamer gesproken.
Op 2 november 2023 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader (via videoverbinding), bijgestaan door zijn advocaat, de tolk M. [naam tolk] tolkend voor de vader, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator. Door de advocaat van de vader zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
de onmiddellijke teruggeleiding te gelasten van de minderjarigen [minderjarige nr 01] , [minderjarige nr 02] , [verder te noemen naam nr 03] , [minderjarige nr 3] en [minderjarige nr 04] naar [plaatsnaam01] , Turkije, uiterlijk per omgaande, althans uiterlijk op een datum als de rechtbank juist acht, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen, en te bevelen, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk per omgaande, althans uiterlijk op een datum als de rechtbank juist acht, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Turkije, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat de moeder zulks nalaat met een maximum van € 50.000,--, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, een en ander met het bevel tot afgifte van de minderjarigen bij weigerachtigheid van de moeder en te bepalen dat de beschikking ten uitvoer kan worden gelegd met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
de moeder te veroordelen tot betaling van door de vader te maken kosten in verband met de teruggeleiding van de minderjarigen naar Turkije, waaronder begrepen vliegtickets;
de moeder te veroordelen in de proceskosten;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2007.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige nr 01] , geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] , België,
- [minderjarige nr 02] , geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats02] België,
- [minderjarige nr 03] , geboren op [geboortedatum03] 2014 te [geboorteplaats01] , België
- [minderjarige nr 03] , geboren op [geboortedatum04] 2018 te [geboorteplaats nr 01] , Turkije,
- [minderjarige nr 04] , geboren op [geboortedatum04] 2021 te [geboorteplaats03] , Turkije.
- De moeder heeft in september 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de Turkse familierechtbank [plaatsnaam01] .
- Op 19 september 2022 heeft de Familierechtbank [plaatsnaam01] beslist dat de moeder voorlopig het gezag over de kinderen toekomt;
- Op 20 september 2022 heeft de Familierechtbank [plaatsnaam01] op verzoek van de moeder een straatverbod en/of contactverbod ten aanzien van de moeder en de kinderen opgelegd aan de vader.
- Op 30 september 2022 heeft de Familierechtbank [plaatsnaam01] het verzoek van de vader om een uitreisverbod op te leggen voor de kinderen afgewezen en bepaald dat er omgang zal zijn tussen de kinderen en de vader, inhoudende dat dit elk eerste en derde weekend van iedere maand, op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur, zal zijn.
- Op 1 oktober 2022 heeft de moeder met de kinderen de woning van partijen te [woonplaats01] , Turkije, verlaten en is met de kinderen naar Nederland vertrokken.
- Op 6 oktober 2022 heeft de Familierechtbank [plaatsnaam01] de tijden van de eerder vastgestelde omgangsregeling verkort van 10.00 uur tot 12.00 uur onder in stand lating van de dagen.
- Op 13 februari 2023 heeft de vader bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’sHertogenbosch, een verzoekschrift ingediend waarin de vader vaststelling vraagt van een omgangs-, informatie- en consultatieregeling en verzoekt partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten. De procedure loopt nog.
- Bij vonnis in kort geding van 21 maart 2023 van de rechtbank [plaats rechtbank] zijn de vorderingen van de moeder strekkende tot een straat- en contactverbod voor de vader afgewezen en is er een tijdelijke omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld.
- Bij arrest van 11 juli 2023 van het gerechtshof [plaatsnaam] is genoemd vonnis in kort geding van 21 maart 2023 bekrachtigd.
- De vader heeft de Turkse nationaliteit en de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Turkije zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van de kinderen in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht op grond van het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Turkije hadden.
Niet in geschil is verder dat de Familierechtbank [plaatsnaam01] op 19 september 2022 heeft beslist dat de moeder voorlopig het gezag over de kinderen toekomt, dat dezelfde rechtbank op 30 september 2022 het verzoek van de vader om een uitreisverbod op te leggen voor de kinderen heeft afgewezen en een omgangsregeling tussen de kinderen en de vader heeft vastgesteld en dat deze omgangsregeling naderhand is gewijzigd. Niet in geschil is verder dat genoemde beslissing van 19 september 2022 nog van kracht is.
De vraag die de ouders nu verdeeld houdt, is of de moeder naar Turks gezagsrecht uit hoofde van genoemde beslissing van 19 september 2022 vrij was om zelfstandig, zonder de vader daarin te kennen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen.
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat genoemde beslissing van de Familierechtbank [plaatsnaam01] van tijdelijke aard is in de vorm van een voorlopige voorziening, dat de echtscheidingsprocedure in Turkije nog altijd loopt en dat er nog altijd geen definitieve uitspraak is gedaan over onder andere de toevertrouwing van de kinderen, het gezag, de zorgregeling en de alimentatie. Volgens de vader is de term voorlopig gezag in Turkije gelijk aan de term voorlopige toevertrouwing in Nederland. Het voorlopig gezag betekent volgens de vader niet dat de moeder alle beslissingen kan nemen zonder toestemming van de vader. De vader heeft een emailbericht overgelegd van zijn Turkse advocaat waarin deze het volgende schrijft:
“Krachtens artikel 169 van het Turkse Burgerlijk Wetboek neemt de rechter bij een echtscheidingszaak ambtshalve maatregelen ten aanzien van de partijen en hun gezamenlijke kinderen. De krachtens deze bepaling genomen maatregelen ten aanzien van de kinderen hebben een tijdelijke karakter, en de bepaling van het voorlopige gezag is een tijdelijke beschermingsmaatregel ten behoeve van de verzorging en bescherming van het gezamenlijke kind, gedurende het proces. De definitieve vaststelling van het ouderlijk gezag wordt genomen aan het einde van de echtscheidingszaak, wanneer de beschikking onherroepelijk is geworden. Het is belangrijk op te merken dat deze tijdelijke maatregel later gewijzigd kan worden in gevallen waarin het zwaarwegend belang van de kinderen dit vereist.”
De moeder heeft zich verweerd tegen het standpunt van de vader. De moeder heeft onder verwijzing naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10573) gesteld dat zij, nu zij het voorlopig eenhoofdig gezag heeft over de kinderen, gerechtigd was om met de kinderen naar Nederland te reizen en dat daarmee geen sprake is van het ongeoorloofd overbrengen van de kinderen naar Nederland. Volgens de moeder gaat het om eenzelfde procedure en een vergelijkbare situatie als in genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag. Daar komt volgens de moeder bij dat het zelfs toegestaan was om Turkije uit te reizen, zo volgt uit de beslissing van de Familierechtbank Mamaris van 30 september 2022.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de kinderen naar Nederland door de moeder in de zin van artikel 3 van het Verdrag en overweegt daartoe als volgt.
Net als in de door de moeder genoemde beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019 is in de onderhavige procedure sprake van de situatie dat door de Turkse rechtbank het voorlopig gezag gedurende de scheidingsprocedure aan de moeder is toegekend. Ook in de onderhavige procedure blijkt niet dat dit gezag op enigerlei wijze door de Turkse rechtbank is ingeperkt, in die zin dat de Turkse rechtbank expliciet heeft overwogen dat er aan de uitoefening van het gezag door de moeder bepaalde voorwaarden zijn gesteld (zoals bijvoorbeeld: niet zonder toestemming verhuizen of reizen).
De vader heeft enkel gesteld dat het voorlopig gezag niet betekent dat de moeder alle beslissingen kan nemen zonder toestemming van de vader, maar heeft dit niet onderbouwd. Uit het door de Turkse advocaat van de vader genoemde artikel 169 van het Turks Burgerlijk Wetboek leidt de rechtbank niet af dat dat het voorlopige gezag een beperkt gezagsrecht inhoudt en/of dat de vader mede zeggenschap heeft over de woonplaats van de kinderen. Ook anderszins leidt de rechtbank dit niet af uit het Turks Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de moeder met de voorlopige beslissing het volledig gezag over de kinderen heeft verkregen en als uitgangspunt heeft te gelden dat de moeder als gezaghebbende ouder zelfstandig en zonder toestemming van de vader kon beslissen over de overbrenging van de kinderen naar Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder dan ook niet gehandeld in strijd met enig (gezags)recht van de vader.
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen naar Turkije en de daarmee samenhangende verzoeken dan ook afwijzen. Gelet hierop behoeven de overige verweren van de moeder geen verdere bespreking meer.
Kosten teruggeleiding
Nu het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen zal worden afgewezen, zal de rechtbank ook het – overigens niet nader onderbouwde – verzoek van de vader om de moeder te veroordelen tot betaling van door de vader te maken kosten in verband met de teruggeleiding van de kinderen naar Turkije, waaronder begrepen vliegtickets, afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige nr 01] , [minderjarige nr 02] , [verder te noemen naam nr 03] en [minderjarige nr 3] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld, beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd. De rechtbank zal aldus beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vader af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 16 december 2023 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, L. Koper en A. Emmens, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.