ECLI:NL:RBDHA:2023:17554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL21.14366 en NL21.14367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van staatloze Palestijn en Jordaanse echtgenote afgewezen door staatssecretaris, rechtbank vernietigt besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een staatloze Palestijn en zijn Jordaanse echtgenote. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, met de stelling dat de asielrelaas van eisers niet geloofwaardig was. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een schorsing van het onderzoek, waarbij eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de geloofwaardigheid van de problemen als gevolg van het huwelijk van eisers had betwist. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielrelaas van eiser en eiseres niet geloofwaardig was. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de staatssecretaris op nieuwe besluiten te nemen, waarbij de samenhang tussen de zaken van eisers werd erkend. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties waarin de veiligheid van de aanvragers in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.14366 en NL21.14367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

[eiser 2], v-nummer: [nummer 2] , eiseres
samen: eisers
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk en mr. H.R. Nobel).

ProcesverloopBij separate besluiten van 12 augustus 2021 (de bestreden besluiten) heeft de staatssecretaris de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Aan eisers is verder geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM verleend.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.H.A. van Eijk. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst.
Op 17 februari 2023 hebben eisers aanvullende stukken ingediend. De staatssecretaris heeft daar op 7 maart 2023 op gereageerd.
Op 14 maart 2023 hebben eisers opnieuw aanvullende stukken ingediend. De staatssecretaris heeft daar op 5 april 2023 op gereageerd.
Op 5 april 2023 heeft Bureau Documenten een verklaring van onderzoek opgemaakt naar aanleiding van de door eisers overgelegde stukken.
Op 4 juni 2023 hebben eisers aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft partijen verzocht of zij instemmen met een nadere behandeling zonder zitting. Eisers hebben daarmee niet ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting daarom voortgezet op 22 september 2023. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.R. Nobel.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is een staatloze Palestijn en eiseres heeft de Jordaanse nationaliteit. Zij stellen echtgenoten te zijn. Eisers leggen aan hun asielaanvragen – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Voordat ze zijn gevlucht woonden eiser en eiseres niet in hetzelfde land. Eiser woonde namelijk op de Westelijke Jordaanoever, terwijl eiseres in Jordanië woonde. Nadat eisers zijn getrouwd wilden zij samenwonen, maar het lukte eiser niet om voor eiseres legaal verblijf op de Westelijke Jordaanoever te verkrijgen. Eiser kan ook niet in Jordanië gaan wonen, omdat hij daar als Palestijn geen rechten heeft en eventuele kinderen dat ook niet zouden hebben. De ouders van eiseres vonden daarom dat eisers moesten scheiden en hebben eiser bedreigd in een poging dat te bereiken. De vader van eiseres heeft haar ook meerdere malen mishandeld. Eiser is daarop naar Nederland vertrokken in de hoop hier met eiseres samen te kunnen wonen. Hij heeft dat gedaan zonder officieel verlof te vragen van zijn werk bij de Palestijnse politie. Eiser is als gevolg daarvan valselijk beschuldigd van spionage voor en samenwerking met Israël en het lekken van informatie. Bij terugkeer vrezen eisers door de ouders van eiseres te worden mishandeld en vreest eiser vanwege de problemen met zijn werkgever veroordeeld te worden voor spionage.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser wordt door zijn schoonfamilie met de dood bedreigd omdat hij niet van zijn echtgenote wil scheiden;
- eiser is zonder toestemming van zijn werk vertrokken. Hij is daarom valselijk beschuldigd van spionage voor en samenwerking met Israël en het lekken van informatie.
De staatssecretaris acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit is echter volgens de staatssecretaris onvoldoende om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Palestina een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De overige twee elementen acht de staatssecretaris niet geloofwaardig. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover van belang – nader ingegaan.
2.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiseres werd vanaf eind 2018 ernstig mishandeld door haar vader.
De staatssecretaris acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit is echter volgens de staatssecretaris onvoldoende om aan te nemen dat eiseres vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat zij bij terugkeer naar Jordanië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het overige element acht de staatssecretaris niet geloofwaardig. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover van belang – nader ingegaan.
Bedreiging door de (schoon)familie
3. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat de problemen als gevolg van het huwelijk niet geloofwaardig zijn omdat die problemen zich volgens de eigen verklaringen van eisers al hebben voorgedaan voordat eisers waren gehuwd. De staatssecretaris gaat er namelijk ten onrechte van uit dat dit huwelijk pas op [datum] 2019 is gesloten. Dit was namelijk de datum waarop het huwelijk door de shariarechtbank is bekrachtigd. Bij de zienswijze hebben eisers echter een document overgelegd waaruit blijkt dat het huwelijk reeds op [datum] 2018 is gesloten. De staatssecretaris is daaraan ten onrechte voorbij gegaan. Daarmee staat vast dat de bedreigingen door de (schoon)familie in december 2018 binnen een logische tijdsperiode vallen. Verder wijzen eisers er op dat de staatssecretaris in dit verband ten onrechte heeft verwezen naar de visumaanvraag van eiser in april 2019, waarin staat dat hij op het moment van het aanvragen van het visum ongehuwd was. Dat bij de visumaanvraag is aangevinkt dat eiser ongehuwd is komt doordat de visumaanvraag is gedaan door een reisbureau. Dat reisbureau maakt gebruik van de gegevens die op dat moment voor hen bekend zijn. Omdat het islamitisch huwelijk nog niet was geregistreerd, kon het reisbureau niet achterhalen dat eisers getrouwd zijn.
3.1.
De staatssecretaris stelde zich in de bestreden besluiten onder andere op het standpunt dat ongeloofwaardig werd geacht dat de problemen met de schoonvader van eiser naar aanleiding van het huwelijk al in 2018 begonnen. Uit de echt bevonden huwelijksakte bleek immers dat eisers pas op [datum] 2019 met elkaar zijn gehuwd. Ook uit de ingediende visumaanvraag volgde dat eisers niet gehuwd waren op het moment dat de gestelde problemen zich voordeden. Daarom werden de gestelde problemen in het geheel niet geloofd door de staatssecretaris. Het door eisers overgelegde huwelijkscontract bevatte volgens de staatssecretaris geen datum, zodat daaraan geen betekenis toekwam.
3.2.
Op de zitting van 9 december 2022 bleek dat van dat contract de pagina met de datum per abuis ontbrak in het dossier van de staatssecretaris en het dossier van de rechtbank. De rechtbank heeft eisers daarom in de gelegenheid gesteld de betreffende pagina alsnog te overleggen en de staatssecretaris heeft Bureau Documenten onderzoek laten doen naar het contract. Bureau Documenten heeft vervolgens geoordeeld dat het huwelijkscontract vanwege het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal niet te beoordelen is. Dat maakt volgens de staatssecretaris dat aan het huwelijkscontract niet de waarde kan worden gehecht die eisers daaraan gehecht willen zien. De staatssecretaris overweegt over dit document verder dat het is opgesteld door een advocaat, terwijl dat niet de juiste route is om een rechtsgeldig huwelijk tot stand te laten komen. Ook daarom kan aan het document geen betekenis worden toegekend. Los daarvan stelt de staatsecretaris dat het bevreemdend is dat de vader van eiseres de huwelijksakte van [datum] 2019 heeft ondertekend, terwijl hij blijkens de verklaringen van eisers dus al eerder (fel) tegenstander was het huwelijk. Dat maakt de gestelde bedreigingen ongeloofwaardig. Daarnaast blijft voor de staatssecretaris staan dat eiser op zijn visumaanvraag van 7 april 2019 heeft aangegeven ongehuwd te zijn en hij deze aanvraag heeft ondertekend. De staatssecretaris gaat er daarom nog steeds vanuit dat eisers pas op [datum] 2019 met elkaar zijn getrouwd, zodat de problemen naar aanleiding van hun huwelijk niet al in 2018 kunnen zijn begonnen en om die reden ongeloofwaardig zijn.
3.3.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris en oordeelt dat hij de problemen naar aanleiding van het huwelijk van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig acht. Los van de vraag welke juridische waarde de huwelijksakte die door een advocaat in 2018 is opgesteld precies heeft, acht de staatssecretaris het namelijk niet ten onrechte ongeloofwaardig en bevreemdend dat de vader van eiseres op [datum] 2019 zijn handtekening zet onder de huwelijksakte, terwijl hij blijkens de verklaringen van eisers al sinds 2018 fel tegenstander was van het huwelijk en eiser zelfs met de dood heeft bedreigd. De verklaring van eiser, namelijk dat hij zijn schoonvader heeft kunnen overhalen om de huwelijksakte voor de rechtbank te ondertekenen als een soort laatste poging om een samenwonen van eisers te bereiken, heeft de staatssecretaris daartoe onvoldoende mogen vinden. Eiser heeft immers eerder diverse pogingen gedaan om met eiseres legaal op de Westelijke Jordaanoever te kunnen samenwonen maar dat heeft eisers schoonvader niet weerhouden van het uiten van vergaande bedreigingen. Ook het feit dat het door schoonvader werd toegestaan dat eiser éénmaal per maand zijn partner in Jordanië bezocht, past – zoals de staatssecretaris ter zitting nog heeft gesteld – niet bij de volgens eiser geuite bedreigingen. De staatssecretaris weegt verder niet ten onrechte zwaar mee dat eiser op zijn visumaanvraag van 7 april 2019 verklaart ongehuwd te zijn. Dat de visumaanvraag zou zijn ingediend door een reisbureau en dat zij niet wisten van het feit dat eiser gehuwd was, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen achten. Eiser is namelijk zelf verantwoordelijk voor de juistheid van (de inhoud van) zijn visumaanvraag en de staatssecretaris mag ook in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens die worden geregistreerd in het Europees Visumsysteem. [1] Eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat dat in dit geval niet kan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.4.
Dat, zoals eisers stellen, de bestreden besluiten een zorgvuldigheidsgebrek bevatten omdat de staatssecretaris voorbij is gegaan aan het huwelijkscontract omdat daarop geen datum stond, volgt de rechtbank verder niet. Zoals op de zitting van 9 december 2022 is vastgesteld, is de pagina met daarop de datum mogelijk abusievelijk niet door eisers overgelegd. Niet valt in te zien hoe de staatssecretaris dan onzorgvuldig handelt door niet in te gaan op een (pagina van) een document dat hem niet bekend is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid van de problemen door het werk van eiser
4. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte de problemen door het werk van eiser ongeloofwaardig acht. Dat eiser niet objectieve en niet verifieerbare informatie en documenten heeft overgelegd, maakt niet dat daaraan in het geheel geen betekenis toekomt. Ook dergelijke documenten moeten worden meegewogen bij de beoordeling die de staatssecretaris maakt. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar verschillende uitspraken. [2] De staatssecretaris gaat selectief te werk bij het selecteren van passages om aan te tonen dat er vaagheden en inconsistenties in het relaas van eiser zitten. Zo werpt de staatssecretaris eiser tegen dat hij inconsistent verklaart over door wie hij is geïnformeerd van de valse beschuldigingen. Eiser zou eerst gezegd hebben dat dat is gebeurd door iemand die voor hem werkte, om vervolgens te verklaren dat het gaat om een ver familielid die werkt bij dezelfde organisatie. Dat is onjuist. Eiser heeft juist duidelijk verklaard dat het gaat om een directe collega. De informatie die hij kreeg van het verre familielid ging over de vraag of zijn ouders op de hoogte waren van de gebeurtenissen. Van een inconsistente verklaring is daarom geen sprake. De staatssecretaris gaat ook ten onrechte voorbij aan hetgeen eiser heeft toegelicht met betrekking tot de ontwikkelingen na zijn aankomst in Nederland en zijn uitreis uit Israël.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de tegenwerping dat eiser inconsistente verklaringen heeft afgelegd over hoe hij op de hoogte is geraakt van de beschuldigingen door zijn werkgever op zitting heeft laten vallen. De staatssecretaris legt die tegenwerping dus niet langer aan het bestreden besluit ten grondslag.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat de staatssecretaris de documenten in strijd met verschillende uitspraken niet bij de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank wijst er allereerst op dat de rechtspraak waar eiser op wijst gaat over de vraag of een opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk mag worden verklaard wanneer sprake is van documenten waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld of die niet objectief verifieerbaar zijn of – in het geval van een eerste aanvraag – dergelijke documenten zonder verdere motivering buiten beschouwing mogen worden gelaten. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. De staatssecretaris heeft namelijk de door eiser in kopie overgelegde documenten wel degelijk bij zijn beoordeling betrokken. Zo staat in het voornemen dat het door eiser overgelegde screenshot op zichzelf geen objectief en verifieerbaar bewijs is en dat uit de inhoud van het bericht niet blijkt dat eiser problemen heeft met de Palestijnse autoriteiten. In het bericht staat alleen dat niemand met eiser contact mag hebben, aldus de staatssecretaris. Daarmee heeft de staatssecretaris – anders dan eiser stelt – het door eiser overgelegde document (de screenshot) wel degelijk (inhoudelijk) bij de beoordeling betrokken.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris echter onvoldoende gemotiveerd waarom hij de problemen door het werk van eiser ongeloofwaardig acht. Zoals eiser terecht heeft gesteld, heeft de staatssecretaris geen twijfels geuit over de (hoge) functie die eiser binnen de Palestijnse politie heeft bekleed, de aard van het project waaraan hij leiding gaf en het feit dat hij vanwege dit project niet kon worden gemist. Verder heeft de staatssecretaris de tegengeworpen inconsistenties in de verklaringen laten vallen waar het gaat over de vraag van wie hij informatie kreeg over de beschuldigingen. Ter zitting heeft de staatssecretaris erkend dat de gestelde inconsistenties zien op twee te onderscheiden situaties: de ene ziet op de beschuldigingen door de werkgever en van wie eiser dit hoort (de directe collega) en de andere ziet op de (afgeblazen) huiszoeking en de reactie van de ouders van eiser en de vraag van wie eiser dit hoort (een ver familielid). De staatssecretaris houdt echter vast aan de ongeloofwaardigheid van de reden van de beschuldigingen en wijst in dit verband op de inconsistenties in de verklaringen van eiser over zijn uitreis. Zo verklaart eiser tegenstrijdig op de vraag of hij wel of geen toestemming heeft gekregen om zijn werk te verlaten. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn ontslagaanvraag is afgewezen, dat ook zijn verlofaanvraag is afgewezen en dat hij geen toestemming kreeg zijn werk te verlaten. Maar eiser verklaart ook verlof te hebben gehad voor een reis naar Jordanië terwijl hij later zegt dat het de werkgever bekend was dat hij naar Turkije zou gaan. Eiser is vervolgens met instemming van de autoriteiten gecontroleerd uitgereisd. Deze inconsistenties én het feit dat eiser zonder problemen en met toestemming van de Palestijnse autoriteiten is uitgereisd, maken dat de staatssecretaris nog steeds vindt dat de problemen met het werk van eiser niet geloofwaardig zijn.
4.3.
De rechtbank volgt de staatssecretaris hierin niet. De rechtbank acht eisers verklaringen namelijk niet tegenstrijdig. Zoals eiser ter zitting heeft verduidelijkt, is zijn ontslag niet door zijn werkgever geaccepteerd omdat hij vanwege zijn functie niet kon worden gemist. Om dezelfde reden is zijn verzoek om lang verlof afgewezen. In zoverre had hij geen toestemming om zijn werk (permanent) te verlaten. Dit betekent niet dat hij in het geheel geen verlof kon krijgen. Kort verlof voor vakantie of bijvoorbeeld zijn maandelijkse bezoek aan zijn partner in Jordanië was geen probleem. Dat heeft hij ook nu gevraagd en gekregen. Hij heeft zijn werkgever verteld naar Turkije te willen voor vakantie. Daarvoor moest hij eerst uitreizen naar Jordanië. Dat voor een reis naar Turkije toestemming wordt gevraagd om naar Jordanië te reizen acht de rechtbank dan ook niet tegenstrijdig. Voor een reis naar Jordanië moet hij, als overheidsfunctionaris, toestemming hebben en dat verklaart ook de gecontroleerde uitreis. Vanuit Jordanië is hij naar Turkije gevlogen en vervolgens naar Nederland. Omdat hij uiteindelijk na zijn verlofperiode niet terugkeerde op zijn werk, werd hij er van beschuldigd een spion te zijn. Hij was toen al in Nederland. De beschuldigingen door zijn werkgever zijn dus pas gedaan nádat hij naar Nederland is vertrokken. [3] De rechtbank concludeert daarom dat de staatssecretaris zich ook ten onrechte op het standpunt stelt dat het feit dat eiser bij zijn uitreis geen problemen heeft ondervonden met de Israëlische autoriteiten afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de problemen die hij heeft als gevolg van het ongeoorloofd verlaten van zijn werk. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. Gelet op wat is overwogen in 4.2 en 4.3 is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit dat is genomen ten aanzien van eiser. De rechtbank gaat om die reden niet in op wat verder nog is aangevoerd. De rechtbank acht het van belang dat eiser en eiseres, mede gelet op hun pasgeboren kind, als gezinseenheid de asielprocedure (blijven) doorlopen. Hun asielrelazen hangen ook dusdanig samen dat dit voor de hand ligt. Daarbij komt dat in het besluit dat is genomen ten aanzien van eiseres, verwezen wordt naar het besluit dat is genomen ten aanzien van eiser. Nu de rechtbank dat besluit vernietigt, kan dus ook het besluit dat is genomen ten aanzien van eiseres niet in stand blijven. De rechtbank verklaart daarom ook dat beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit dat is genomen ten aanzien van eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om een tussenuitspraak te doen. Naar het zich laat aanzien zou een tussenuitspraak namelijk geen efficiënte afdoening van het beroep met zich meebrengen. De staatssecretaris heeft zich namelijk op zitting op het standpunt gesteld dat eiser met zijn betoog dat hij los van de spionagebeschuldigingen vanwege zijn functie en zijn lange verblijf in Nederland gevaar loopt bij terugkeer naar de Westelijke Jordaanoever, een nieuw asielmotief naar voren heeft gebracht. Over dat nieuwe asielmotief moet eventueel nog een gehoor plaatsvinden en een standpunt worden ingenomen door de staatssecretaris. De procedure van een tussenuitspraak leent zich daar niet voor.
6. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een nadere zitting anders dan na een tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Daarbij neemt de rechtbank samenhang aan tussen de zaken van eisers, omdat de besluiten erg met elkaar samenhangen, de beroepen gelijktijdig op zitting zijn behandeld en ook in de gronden van beroep die zijn ingediend ten behoeve van eiseres verwezen wordt naar wat is aangevoerd ten behoeve van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de staatssecretaris op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr.P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661.
2.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 8 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7132. Arrest LH van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478. Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2601.
3.Nader gehoor, pagina 11 en 12.