ECLI:NL:RBDHA:2021:7132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
NL21.1360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Soedanese minderjarige met deelname aan demonstraties en risico op rekrutering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser met de Soedanese nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen dit besluit. Eiser heeft verklaard dat hij in Soedan heeft deelgenomen aan demonstraties tegen de regering en dat hij na een arrestatie door de milisia Al Da’am Al Sari opnieuw heeft gedemonstreerd. Hij is naar Nederland gevlucht na een gevaarlijke situatie waarin hij werd gezocht voor rekrutering door deze milisia. Tijdens de zitting op 6 mei 2021 heeft eiser zijn relaas toegelicht, ondersteund door documenten zoals een arrestatiebevel en een lijst van minderjarigen die zijn opgeroepen voor rekrutering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil is over de deelname van eiser aan demonstraties, maar dat partijen van mening verschillen over de vraag of hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in de negatieve belangstelling van de Soedanese autoriteiten staat, en dat de documenten die eiser heeft overgelegd, waaronder het arrestatiebevel, niet voldoende zijn gewogen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Deiman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn broer [naam 1]. Als tolk is verschenen [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Soedanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiser].
2.1.
Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Soedan heeft deelgenomen aan demonstraties tegen de regering. Hij is na een demonstratie opgepakt door de milisia Al Da’am Al Sari (milisia) en moest een verklaring ondertekenen dat hij niet meer zou deelnemen aan demonstraties. Vervolgens heeft hij nogmaals deelgenomen aan demonstraties. Om die reden wordt hij gezocht door de milisia, die hem wil rekruteren en hem wil dwingen om te vechten, waarna niemand nog van hem zal horen. Hij is vervolgens met zijn ouders naar Frankrijk en vervolgens naar Nederland gevlucht. Zijn vader is overleden en zijn moeder is teruggekeerd naar Soedan.
2.2.
Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een foto die – volgens hem – is genomen tijdens een demonstratie;
- een arrestatiebevel van 20 juli 2019, kopie met Nederlandse vertaling;
- een lijst met namen van – volgens hem – minderjarigen die zijn opgeroepen om te verschijnen voor rekrutering bij RSF van 1 juli 2019, kopie met Nederlandse vertaling.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- deelname aan demonstraties met daaruit voortvloeiende problemen.
4. Verweerder vindt de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder vindt het daarnaast geloofwaardig dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties. Volgens verweerder heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een fundamentele overtuiging of van diepgewortelde redenen om te demonstreren en mag daarom van hem bij terugkeer terughoudendheid worden verwacht bij het uitoefenen van politieke activiteiten. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht staat of zal komen te staan van de Soedanese autoriteiten. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beoordeling
5. In beroep betoogt eiser dat hij een politieke overtuiging heeft, hoewel deze niet fundamenteel is. Verweerder mag niet van hem (een inmiddels zeventienjarige jongen) verwachten dat hij zich wat betreft zijn ‘politieke betrokkenheid’ terughoudend opstelt bij terugkeer naar Soedan. Het voorgaande geldt volgens eiser ook als slechts sprake zou zijn van een toegedichte politieke overtuiging, omdat het gaat om het perspectief van de vervolger. Hij wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 23 november 2020 zaken ter zitting heeft behandeld over het begrip ‘politieke overtuiging’ en hij verzoekt de rechtbank om zijn zaak aan te houden in afwachting van die uitspra(a)k(en). Onder verwijzing naar het onder 2.2. genoemde arrestatiebevel en de daar genoemde lijst stelt eiser dat hij – ook als hij niet als serieus opposant wordt gezien – al in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat en bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Uit deze stukken volgt volgens hem dat hij wordt gezocht in verband met zijn deelname aan meerdere demonstraties tegen het militaire regime/de Rapid Support Forces (RSF) en dat hij is opgeroepen om te verschijnen voor rekrutering bij de RSF. Bovendien ontkent verweerder niet dat daadwerkelijk demonstranten worden opgepakt en gerekruteerd om met de RSF te vechten in Jemen. Gelet op het voorgaande is het voor hem niet mogelijk om toekomstige problemen te voorkomen door zich terughoudend op te stellen. Bovendien lopen terugkeerders alleen al door terugkeer risico op ernstige schade, aldus eiser. Eiser verwijst ook nog naar het Algemeen Ambtsbericht over Soedan uit oktober 2019 (ambtsbericht 2019) en naar het Algemeen Ambtsbericht over Soedan uit maart 2021 (ambtsbericht 2021).
6. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties en dat hij is gearresteerd. Ook is niet in geschil dat hij geen
fundamentelepolitieke overtuiging heeft. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat, of door terugkeer zal komen te staan. Ook verschillen partijen van mening over de vraag of eiser een politieke overtuiging heeft en of het van belang is of eiser al dan niet een (fundamentele) politieke overtuiging heeft, omdat die overtuiging volgens eiser ook aan hem toegedicht kan worden.
7.1.
Verweerder werpt eiser tegen dat uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij als gevolg van zijn arrestatie in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Volgens verweerder werd eiser niet als een serieus opposant gezien, omdat zijn arrestatie willekeurig was en hij weer vrijgelaten werd na het ondertekenen van een document waarin stond dat hij niet meer zou demonstreren.
De rechtbank stelt vast dat eiser op pagina 8 van het nader gehoor het volgende heeft verklaard over wat er na zijn vrijlating gebeurde:
“Toen ik thuis kwam, dacht ik dat ik dat niet meer zou doen. Mijn vader zei dat ik wel deel moest nemen aan de demonstraties. Mijn vader zei dat het belangrijk was. Hij zei dat ik wel deel moest nemen.”
Vervolgens heeft eiser op pagina 21 en 22 van het nader gehoor het volgende daarover verklaard:
“Nadat je de verklaring had ondertekend ben je vervolgens naar huis gegaan. Je dacht toen dat je niet meer zou deelnemen aan de demonstraties. Waarom wilde je niet meer deelnemen aan de demonstraties?
Omdat mijn leven in gevaar was. Ze hebben tegen me gezegd dat ze het wapen in mijn hoofd leeg wilden maken.
Heb je na je arrestatie door Al Da’am Al Sari nog deelgenomen aan een demonstratie?
Ja.
Wat heeft je vervolgens van gedachte veranderd, waardoor je wel weer ging deelnemen aan de demonstraties? Vooral omdat je net zei dat je leven in gevaar was.
Mijn vader heeft tegen me gezegd dat ik moest deelnemen aan de demonstraties.
Was je toen niet bang om deel te nemen aan de demonstraties, wetende dat je opgepakt zou kunnen worden?
Ik was wel bang. Maar ik was ook heel erg oplettend. Ik keek om me heen en ik was voorzichtig.
Wat heb je allemaal moeten doen tijdens de deelname aan de demonstratie zodat de Al Da’am Al Sari je niet weer kon oppakken?
Nee, inderdaad. In het begin was ik heel erg bang. Maar toen ik de menigte zag, en alle mensen zag, en hoe ze leuzen aan het roepen waren, was de angst opeens weg. U vroeg mij ook wat ik deed om voorzichtig te zijn tijdens de demonstratie. Ik zal u een voorbeeld geven van wat we toen deden. Op het asfalt gingen we autobanden in het vuur steken. Wij hadden de weg geblokkeerd met stenen. Stel dat er plotseling zo een strijdkracht zou komen, dan konden ze niet zo maar bij ons komen. We hadden dan genoeg tijd om te kunnen vluchten.”
De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande volgt dat eiser heeft verklaard dat hij na zijn arrestatie, het ondertekenen van het document en zijn vrijlating, opnieuw heeft gedemonstreerd. Ter zitting heeft eiser bovendien toegelicht dat er nu nog steeds veel mensen aan de macht zijn die ook aan de macht waren tijdens het eerdere regime waartegen hij demonstreerde en dat hij om die reden (nog steeds) in de negatieve belangstelling staat van deze autoriteiten. Verweerder heeft zich toen op het standpunt gesteld dat eiser geen opposant is en niet in de negatieve belangstelling van de Soedanese autoriteiten staat vanwege de enkele deelname aan een demonstratie en zijn arrestatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet in de negatieve belangstelling van de Soedanese autoriteiten staat. Het staat vast dat hij heeft gedemonstreerd en verweerder heeft niet betwist dat er nog steeds ‘oude’ machthebbers aan de macht zijn.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank werpt verweerder eiser verder ten onrechte tegen dat niet valt in te zien dat de autoriteiten hem na zijn arrestatie met zijn vader lieten meegaan, terwijl zijn vader werd gezien als opposant. Ter zitting heeft eiser onbetwist gesteld dat zijn vader een van de duizenden, misschien wel miljoenen opposanten was en dat hij dus niet als een belangrijke staatsvijand werd gezien. Dan is het naar het oordeel van de rechtbank niet vreemd dat de autoriteiten hem met zijn vader mee lieten gaan na zijn arrestatie, ook omdat eiser onbetwist stelt – en ook uit het Ambtsbericht 2019 (pag. 13, 59 en 64) blijkt – dat de arrestaties willekeurig plaatsvonden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eisers vader zelf naar de autoriteiten is gegaan om zijn zoon op te halen.
7.3.1.
De rechtbank overweegt over de door eiser in beroep overgelegde documenten dat het uitgangspunt is dat, indien de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld, dit niet in het nadeel van de vreemdeling gebruikt mag worden. In dit verband verwijst de rechtbank naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2601, en naar pagina 10 van Werkinstructie 2014/10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus terecht niet volstaan met de enkele vaststelling dat enkel een foto van het arrestatiebevel en dus niet het origineel is overgelegd en dat daarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, wat afbreuk doet aan de waarde van het document, maar heeft hij ook de inhoud van het document meegewogen. Ten aanzien van de lijst heeft verweerder eiser niet tegengeworpen dat het een kopie betreft en heeft hij dus terecht naar de inhoud van dat document gekeken.
7.3.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het opvallend is dat het arrestatiebevel niet kan worden gecontroleerd op echtheid en dat het document niet eerder is overgelegd, terwijl eisers moeder en broer na de op het arrestatiebevel genoemde datum (20 juli 2019) nog zijn teruggekeerd naar Soedan. Eiser heeft toegelicht dat het arrestatiebevel is getoond aan een vriend van zijn broer, die in Soedan navraag heeft gedaan bij politiebureaus in de buurt en dat deze vriend er toen een foto van heeft gemaakt. Eiser heeft daarbij onbetwist gesteld dat een arrestatiebevel uitsluitend wordt uitgereikt aan degene die genoemd wordt. Niet gesteld of gebleken is dat eiser op of na 20 juli 2019 nog in Soedan is geweest. Het arrestatiebevel kon daar dus niet aan hem kon worden uitgereikt en dat kan verklaren waarom hij geen origineel arrestatiebevel heeft overgelegd. Gelet daarop heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het opvallend is dat eiser niet het originele document heeft overgelegd en dat hij de kopie niet eerder heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het arrestatiebevel de gestelde politieke overtuiging van eiser niet onderbouwt, omdat hij onbetwist heeft gesteld dat het genoemde artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht van Soedan niet gaat over het deelnemen aan demonstraties maar over (het stelen van) eigendom. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat het arrestatiebevel om die reden ook de verklaring van eiser dat hij door de Soedanese autoriteiten wordt gezocht vanwege zijn deelname aan demonstraties niet onderbouwt. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de mogelijkheid dat de autoriteiten (bewust) een ander artikel in het arrestatiebevel hebben genoemd (wat zij al dan niet met het demonstreren in verband brengen) om eiser in handen te krijgen. Eiser wordt hoe dan ook door de autoriteiten gezocht volgens het arrestatiebevel.
7.3.3.
Verweerder heeft zich ter zitting ten aanzien van de door eiser overgelegde lijst op het standpunt gesteld dat hieruit niet blijkt dat eiser in de negatieve aandacht van de autoriteiten van Soedan staat en dat het opvallend is dat hij eerder is gearresteerd en vrijgelaten. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de lijst van 1 juli 2019 is, terwijl eiser in juli 2019 uit Soedan is vertrokken. Verweerder ziet niet in dat het voor eiser zo eenvoudig zou zijn om te vluchten en niet te komen opdagen, als hij een straf opgelegd had gekregen en dat hij bij terugkeer een reëel risico zou lopen in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Allereerst is de lijst van 1 juli 2019, terwijl eiser volgens de stempel in zijn paspoort al één dag later, op 2 juli 2019, Soedan is uitgereisd. Verder volgt uit de vertaling van de lijst dat eiser is opgeroepen om te verschijnen voor rekrutering bij de RSF. Verweerder heeft niet kenbaar gemotiveerd om welke reden eiser daarmee niet onderbouwd zou hebben dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten van Soedan staat en wat die negatieve belangstelling zou inhouden. Daarbij wijst de rechtbank er ook op dat verweerder ten onrechte niet bij zijn standpunt heeft betrokken dat eiser, zoals hiervoor onder 7.1. is overwogen, heeft verklaard dat hij na zijn (willekeurige) arrestatie en vrijlating opnieuw heeft deelgenomen aan demonstraties. Ter zitting heeft eiser bovendien nog toegelicht dat het broertje van een kennis ook had meegedaan aan demonstraties en dat hij, hoewel hij toen niet meteen is opgepakt en gearresteerd, na het tonen van de lijst, waarop diens naam staat, is meegenomen en gerekruteerd, wat volgens de lijst ook de bedoeling is. Ook heeft verweerder niet (voldoende) kenbaar bij zijn standpunt dat het ongeloofwaardig is dat eiser eenvoudig kon vluchten, betrokken dat eiser heeft verklaard dat zijn vader bij de uitreis uit Soedan allerlei mensen op het vliegveld smeergeld heeft betaald en met hen heeft gepraat, zodat zij niet in de problemen zouden komen (rapport nader gehoor, p. 24). Eiser heeft verklaard dat zijn vader het smeergeld heeft betaald, omdat eisers veiligheid van belang was en dat hij dat voor eiser heeft gedaan. Op de vraag of eiser Soedan dus zonder problemen kon uitreizen heeft hij verklaard dat hij het vliegveld niet had kunnen verlaten als zijn vader op het vliegveld geen geld had betaald, zeker als hij door iemand van Al Da’am Al Sari was gezien.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM vanwege het gestelde risico op rekrutering door RSF. In dat verband verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen over de door eiser overgelegde lijst en het opnieuw deelnemen aan demonstraties. Voor zover verweerder vanwege het ontbreken van een fundamentele overtuiging of diepgewortelde redenen om te demonstreren bij eiser terughoudendheid van hem verwacht in het uitoefenen van politieke activiteiten om daarmee toekomstige problemen te voorkomen, laat dit onverlet dat het aan verweerder is om te onderzoeken of eiser die problemen niet nu al heeft, ook als hij zich bij terugkeer terughoudend zou opstellen, en deugdelijk te motiveren als hij vindt dat dat niet zo is.
7.5.
Ten aanzien van het Report on the situation in South Kordofan and Blue Nile van AsylumResearchCentre (ARC) van februari 2021, waarnaar eiser heeft verwezen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen van aard is en niet zonder meer op eisers specifieke situatie ziet. De rechtbank stelt vast dat uit dit rapport echter wel blijkt dat er nog rekrutering van kinderen voorkomt. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar een passage op pagina 131 van het rapport, waaruit volgens hem volgt dat gewapende groeperingen kinderen zich alleen vrijwillig bij zich lieten voegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter onduidelijk hoe betrouwbaar deze informatie is, nu deze afkomstig is van de gewapende groeperingen zelf. De rechtbank volgt verweerder ook niet zonder meer in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat uit pagina 129 van het rapport blijkt dat er maatregelen zijn getroffen om kinderen tegen rekrutering te beschermen, dat de situatie dus is verbeterd en dat er moeite wordt gedaan om die nog te verbeteren. Even verderop in het rapport staat namelijk dat de RSF, een semiautonome paramilitaire organisatie, naar verluidt in mei 2019 nog kinderen rekruteerde en dat deze berichten niet verder zijn onderzocht door de overheid en dat ook geen inspanningen zijn verricht om de potentiële slachtoffers te identificeren, demobiliseren en rehabiliteren. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat eisers broer ter zitting heeft toegelicht dat eiser een verhoogd risico loopt op rekrutering, omdat hij jong is, zijn vader is overleden en verder niemand achter hem aan gaat en er een tekort is aan jongens in Jemen, wat van belang kan zijn bij de beoordeling (zie hierna onder 7.6 en 8).
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alleen al gelet op het voorgaande zijn standpunt over de ongeloofwaardigheid van de gestelde problemen die uit de deelname van eiser aan demonstraties zijn voortgevloeid niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerder zal met inachtneming van het voorgaande opnieuw een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moeten maken en daarbij de door eiser overgelegde documenten moeten onderzoeken.
Slotsom
8. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aanvraag is ten onrechte afgewezen als ongegrond. Omdat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder een nieuwe integrale geloofwaardig-heidsbeoordeling zal moeten maken, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechts-gevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet hierop laat de rechtbank de overige beroepsgronden, die betrekking hebben op het risico dat eiser naar gesteld alleen al door terugkeer loopt en op de vraag of eiser al dan niet een politieke overtuiging heeft en of dat van belang is, onbesproken. Verweerder zal bij de nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling met inachtneming van deze uitspraak en de actuele situatie in Soedan op dat moment ook moeten bezien of zijn standpunten hierover moeten worden aangepast. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de uitspra(a)k(en) van de Afdeling.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid vanmr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.