ECLI:NL:RBDHA:2023:17552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.26373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne

In deze hersteluitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. De rechtbank heeft op 9 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders, waaronder eiser valt, te beëindigen. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank van 30 oktober 2023, waarin werd geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank volgt de lijn van deze eerdere uitspraak en wijst de beroepsgronden van eiser af, waaronder de stelling dat de beëindiging in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom de beëindiging onevenredig zou zijn in verhouding tot de doelstellingen van de Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt in geval van massale toestroom van ontheemden. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de staatssecretaris de besluitvormingsprocedure zorgvuldig heeft gevolgd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak vervangt de eerdere uitspraak van 13 november 2023 zonder wijziging van de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 30 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (NL23.26374), op 9 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Bevoegdheid van verweerder, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en de voornemenprocedure
4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en het horen in de besluitvormingsprocedure. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
4.2.
Eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam (ECLI:NL:RBDHA:2023:13022) en Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2023:12916) baat hem niet. De rechtbank is bekend met beide uitspraken, maar volgt in eisers zaak de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat uit rechtspraak van het Hof zou moeten worden afgeleid dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. [4] Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt.
4.3.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de voornemenprocedure heeft gevolgd en dat eiser naar aanleiding van het voornemen een schriftelijke zienswijze heeft ingediend. Daarmee is de besluitvormingsprocedure zorgvuldig en in overeenstemming met de regelgeving.
Evenredigheidsbeginsel
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bijzondere individuele belangen die verband houden met werk, gezinsleven en het geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [5] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [6] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [7] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
5.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gesteld dat zijn belangen verband houden met werk en gezinsleven, maar eiser heeft niet nader geconcretiseerd of onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van verweerder om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien krijgt eiser gedurende een asielprocedure opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om 24 weken in het jaar te werken. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals gezinsleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat het continueren van bestaanszekerheid, zoals eiser heeft betoogd, niet onder het doel van de Richtlijn valt.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Ambtshalve toetsing
6. Eiser voert aan dat verweerder ambtshalve had moeten onderzoeken of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Daar had een belangenafweging moeten plaatsvinden die volgens eiser in zijn voordeel uit had moeten vallen.
6.1.
Dit betoog faalt. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser er zelf voor heeft gekozen zijn asielaanvraag niet inhoudelijk te laten behandelen en daarmee heeft hij ook afgezien van een ambtshalve toets aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Naar het oordeel van de rechtbank valt verplichte toetsing aan reguliere gronden niet binnen de besluitvormingsprocedure van de tijdelijke bescherming. De Richtlijn is immers, zoals verweerder op zitting heeft toegelicht, ingesteld om de lidstaten te ontlasten. Het staat eiser bovendien vrij om een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in te dienen.
Terugkeerbesluit
7. Eiser stelt ten slotte dat het terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat er onvoldoende onderzoek naar zijn individuele situatie heeft plaatsgevonden. Het bestreden besluit kan volgens eiser niet tevens als terugkeerbesluit gelden, omdat het geen besluit is overeenkomstig artikel 27 of 45 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor de rechtbank staat vast dat de asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld en dat het bestreden besluit meeromvattend is en tevens op grond van artikel 45 van de Vw 2000 als terugkeerbesluit geldt. Eisers betoog dat het geen besluit overeenkomstig artikel 27 of artikel 45 van de Vw 2000 is, treft geen doel. De tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn was immers verleend naar aanleiding van een asielaanvraag.
8. Hetgeen overigens is aangevoerd kan evenmin afdoen aan het besluit de tijdelijke bescherming te beëindigen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 13 november 2023, zonder wijziging van de uitspraakdatum.
De hersteluitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken
1 weekna de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.
is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Arrest van het Hof van Justitie 20 mei 2021, zaak C-6/20, ECLI:EU:C:2021:402, punt 69.
5.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
7.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.