Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder
Inleiding
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
.Eiser heeft ook pas op 1 april 2021 een contant bedrag van € 7.000,- ontvangen van zijn broer. Verder maakt de rechtbank uit de e-mail op dat eiser daarin vraagt of hij hulp kan krijgen vanuit de gemeente. De rechtbank vat deze mail zo op dat eiser aan [naam] vraagt of hij met behoud van zijn uitkering als zzp’er bij een rijschool mag starten en niet dat eiser deze e-mail schreef met als doel de lening te melden. Bovendien staat in deze e-mail niets over een leenovereenkomst, terugbetalingsverplichting, de hoogte van de lening dan wel wanneer eiser de lening met zijn broer aangaat. Dat eiser stelt dat hij onwetend was met betrekking tot de meldingsplicht doordat hij hierover onvoldoende geïnformeerd is door verweerder, doet aan het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet af. Eiser is bij de toekenning van de bijstandsuitkering gewezen op de inlichtingenplicht. Hij had zelf moeten begrijpen dat hij nadat hij het bedrag van € 7.000,- daadwerkelijk had ontvangen, daarvan melding moest doen bij verweerder. Daarbij is verder van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62) de inlichtingenplicht een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.