ECLI:NL:RBDHA:2023:17478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.31475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit houder, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft op 16 november 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, wat inhoudt dat hij ervan uit kan gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat er opvangproblemen in Frankrijk zijn en dat zijn zoon medische zorg nodig heeft, maar de rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht naar Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de door eiser overgelegde stukken voldoende heeft betrokken bij de besluitvorming en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er in Frankrijk sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31475

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.31476) wordt afzonderlijk beslist.

Totstandkoming van het besluit

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. De staatssecretaris neemt een asielaanvraag niet in behandeling als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten eiser
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris in het bestreden besluit met de verwijzing naar verouderde jurisprudentie onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er ondanks de opvangproblemen in Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder voert eiser aan dat hij een zoon heeft die medische zorg nodig heeft. Eisers zoon kan niet zonder opvangfaciliteiten en zonder opvang en verzekering is er ook geen medische hulp.
Overwegingen rechtbank
6. Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juni 2021, 9 maart 2022, 24 juli 2023 en 2 augustus 2023 [2] . Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218).
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De staatssecretaris heeft de door eiser overgelegde stukken voldoende kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft verwezen naar twee Afdelingsuitspraken uit 2021 maakt voorgaande niet anders. De staatssecretaris heeft immers aangegeven dat de door eiser overgelegde stukken geen ander beeld schetsen dan de informatie die bij deze uitspraken is betrokken. Ook in beroep heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er aanleiding bestaat voor het oordeel dat er in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht geen opvang zal krijgen en dat hij niet zal worden toegelaten tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De Franse autoriteiten hebben bovendien middels het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek om internationale bescherming van eiser conform de verdragen en Europese richtlijnen die ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk, zullen behandelen. Als eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris in de door eiser aangevoerde omstandigheden redelijkerwijs ook geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Zoals hiervoor is geoordeeld, mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De staatssecretaris heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de medische situatie van de zoon van eiser niet maakt dat eisers overdracht naar Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank acht van belang dat eisers zoon zich nog in Saudi-Arabië bevindt en dat gezinshereniging pas in beeld komt na een eventuele inwilliging van een asielaanvraag terwijl in deze procedure alleen nog wordt bepaald welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.