ECLI:NL:RBDHA:2023:17292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
NL23.26122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 1 september 2023, waarbij aan eiser is medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek tot voorlopige voorziening, op 9 november 2023 behandeld. Eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder waren aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en overweegt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 oktober 2023, waarin is geoordeeld dat verweerder bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders, waaronder eiser valt, te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser, die betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder en het vertrouwensbeginsel, niet slagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft aangevoerd dat de beëindiging onduidelijk is en dat er geen legitiem doel is, maar de rechtbank stelt vast dat verweerder de beëindiging heeft gemotiveerd met het doel om misbruik van de tijdelijke bescherming te voorkomen en de druk op de opvangcapaciteit te verminderen. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser niet onevenredig is in verhouding tot het beoogde doel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26122

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 1 september 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (NL23.26123), op 9 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Bevoegdheid van verweerder, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en de voornemenprocedure
4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
4.2.
Eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Roermond en Amsterdam (ECLI:NL:RBDHA:2023:12912, ECLI:NL:RBDHA:2023:12916 en ECLI:NL:RBDHA:2023:13022) baat hem niet. De rechtbank is bekend met beide uitspraken, maar volgt in eisers zaak de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 6.3 van de MK-uitspraak volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden. Meer in het bijzonder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt. De rechtbank volgt, onder verwijzing naar overweging 6.3 van de MK-uitspraak, niet het standpunt van eiser dat de tijdelijke bescherming met terugwerkende kracht aan hem is ontnomen. Dat betekent dat artikel 3.9a Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) niet buiten toepassing hoeft te worden gelaten. In hetgeen eiser in de onderhavige zaak naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
Evenredigheidsbeginsel
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser voert aan dat het doel van de beëindiging onduidelijk is en dat niet sprake is van een legitiem doel. Volgens eiser valt niet in te zien dat beëindiging van de tijdelijke bescherming een geschikt en noodzakelijk middel is. Hij betoogt tevens dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn bijzondere individuele belangen die verband houden met de medische behandeling van zijn ziekte, werk en studie.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [4] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [5] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [6] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gesteld dat zijn belangen verband houden met de medische behandeling van zijn ziekte, werk en studie, maar eiser heeft niet nader geconcretiseerd of onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van verweerder om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien kan eiser gedurende een asielprocedure aanspraak maken op opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om 24 weken in het jaar te werken. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals studie of gezinsleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7. Hetgeen overigens is aangevoerd kan evenmin afdoen aan het besluit de tijdelijke bescherming te beëindigen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.
5.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.