ECLI:NL:RBDHA:2023:17290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, heeft beroep aangetekend tegen de mededeling van verweerder van 28 augustus 2023, waarin werd aangegeven dat zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, eindigt op 4 september 2023. De rechtbank heeft op 9 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.
De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is. Dit oordeel is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank op 30 oktober 2023, waarin werd vastgesteld dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders, waaronder eiser valt, te beëindigen. De rechtbank concludeert dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat de staatssecretaris niet verplicht is om een individueel gehoor af te nemen. Eiser's argumenten over de schending van deze beginselen worden verworpen, omdat hij niet kan aantonen dat er een ondubbelzinnige toezegging aan hem is gedaan.
Eiser heeft verzocht om aanhouding van de zaak totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak doet in een soortgelijke zaak, maar dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.