ECLI:NL:RBDHA:2023:17279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
NL23.33199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.T. Laigsingh, had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 19 oktober 2023 aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 31 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser had aangevoerd dat er onduidelijkheid was over het voortraject van zijn aanhouding, die plaatsvond op 13 oktober 2023. De rechtbank oordeelt dat de aanhouding op strafrechtelijke gronden heeft plaatsgevonden, en dat er geen sprake is van een vreemdelingrechtelijke aanhouding. Dit betekent dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om de aanhouding te toetsen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat eiser niet schriftelijk op de hoogte is gesteld van de redenen voor de maatregel van bewaring. Ondanks dit gebrek, concludeert de rechtbank dat de maatregel niet onrechtmatig is, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris wel tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 oktober 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een gebrek in het voortraject?
4. Eiser voert aan dat er onduidelijkheid is over het voortraject en verzoekt aan de rechter om het voortraject marginaal te toetsen. Hij is weliswaar op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangehouden omdat hij ergens was waar hij niet mocht zijn, maar hoe dit strafrechtelijke gedeelte precies is verlopen is onduidelijk.
4.1.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van 13 oktober 2023 en het proces-verbaal van voorgeleiding na aanhouding van 13 oktober 2023 blijkt het volgende. Eiser is aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 461 Sr (het betreden van verboden terrein). Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij op 13 oktober 2023 met kennissen op een bankje zat bij de universiteit. De bewaker heeft aan hen om 23:00 uur bevolen om het terrein te verlaten omdat het terrein gesloten zou worden en het daarna geen openbare plek meer zou zijn. Eiser licht toe dat zijn kennissen het terrein hebben verlaten en dat hij in slaap is gevallen op een bankje. Daarna is hij aangehouden.
4.2.
Gelet op wat er in de processen-verbaal van 13 oktober 2023 staat en wat eiser zelf op de zitting heeft verklaard, is eiser aangehouden op grond van een strafrechtelijke bevoegdheid. Aan eiser is namelijk de toegang ontzegd door de bewaking van het terrein op de universiteit en daarna is hij in slaap gevallen. Daarop is eiser aangehouden. De rechtbank begrijpt dit als een heterdaad aanhouding op een verboden locatie in de zin van
artikel 461 Sr. De rechtbank is van oordeel dat de grond van de aanhouding om die reden strafrechtelijk is. Het proces-verbaal biedt verder geen enkel aanknopingspunt voor de aanname dat eiser op vreemdelingrechtelijke gronden is aangehouden. Dit betekent dat de aanhouding niet ter beoordeling staat van de bewaringsrechter. De bewaringsrechter is namelijk niet bevoegd te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. [1] Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is de maatregel van bewaring rechtsgeldig bekend gemaakt aan eiser?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser geen sprake van een rechtsgeldig uitgereikte maatregel van bewaring, zodat de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel sprake is van een rechtsgeldig uitgereikte maatregel, dan is die uitreiking gebrekkig en dient de in dit verband te verrichten belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Hoewel een beëdigde tolk de inhoud van de maatregel van bewaring aan eiser heeft uitgelegd in het gehoor voorafgaande het opleggen van de inbewaringstelling op
19 oktober 2023, is namelijk niet gebleken dat eiser bij de inbewaringstelling schriftelijk op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en van de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. Daarmee is sprake van een gebrek. [2] Dit betekent niet dat de maatregel niet rechtsgeldig is uitgereikt. De in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 opgenomen waarborgen zien namelijk niet op de vraag of het besluit rechtsgeldig is bekendgemaakt. De wetgever heeft de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling in een taal die hij (redelijkerwijs) verstaat op de hoogte te brengen van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Dat de staatssecretaris daadwerkelijk aan die opdracht heeft voldaan, moet volgen uit het dossier. En dat is hier niet het geval. De vraag is vervolgens of dit gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. In dat kader moeten de wederzijdse belangen worden gewogen. Die belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit. De rechtbank weegt daarin mee dat uit de gronden van de maatregel van bewaring, die eiser niet heeft betwist, volgt dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken en dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad. Hij heeft namelijk op dezelfde dag dat aan hem de maatregel van bewaring is opgelegd met gebruikmaking van gratis rechtsbijstand (alsnog) beroep ingesteld tegen deze maatregel. Daarbij komt dat eiser vaker in bewaring is gesteld en hiertegen eerder beroep heeft ingesteld met gebruikmaking van gratis rechtsbijstand. De beroepsgrond slaagt dus wel, maar leidt er niet toe dat de maatregel onrechtmatig is.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Wel veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.