ECLI:NL:RBDHA:2023:1717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
NL23.987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ethiopiër, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de informatievoorziening over de procedure in strijd was met de Dublinverordening en dat Italië niet langer als veilig kan worden beschouwd voor asielzoekers.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eiser op 19 februari 2022 illegaal Italië is binnengekomen. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser over te nemen, wat door Italië is goedgekeurd. Eiser heeft echter betoogd dat de brochures die hem zijn verstrekt onvoldoende zijn toegelicht en niet in zijn taal, het Oromo, beschikbaar waren. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gehandeld door de brochures voorafgaand aan het aanmeldgehoor te verstrekken en deze mondeling samen te vatten.

De rechtbank concludeert dat er geen beletselen zijn om eiser aan Italië over te dragen en dat de vrees van eiser voor een verslechterde situatie in Italië niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de zorgen van eiser voornamelijk speculatief zijn en dat de verantwoordelijkheden van Italië onder de Dublinverordening nog steeds van kracht zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.988, op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Ashenafi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Ethiopische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 24 mei 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 19 februari 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Op 8 september 2022 zijn de autoriteiten van Italië hiermee akkoord gegaan.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder in strijd met artikel 4 van de Dublinverordening heeft gehandeld nu de uitgereikte brochures tijdens het aanmeldgehoor nauwelijks zijn toegelicht. Daarnaast zijn de brochures niet in de taal Oromo verstrekt. Verder kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan ten aanzien van Italië. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA [3] -rapport van maart 2021, het SFR-rapport van februari 2022, een artikel van The Guardian van 8 november 2022 en een verklaring van Eurocommissaris Schinas. Gelet op de politieke ontwikkelingen in Italië zal het interstatelijk vertrouwensbeginsel binnenkort sneuvelen. Ook meent eiser dat Dublinclaimanten niet worden opgevangen in Italië. Hij verwijst hiervoor naar de circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten, een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022 [4] en een uitspraak van zittingsplaats Roermond van 3 februari 2023. [5] Voorts verzoekt eiser de rechtbank zijn zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden van het HvJEU [6] op de prejudiciële vragen [7] die zijn gesteld over de toepassing van artikel 4 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft in voldoende mate overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gehandeld door deel A en deel B van de brochures – hoewel in het Arabisch – voorafgaand aan het aanmeldgehoor uit te reiken en deze tijdens het aanmeldgehoor via de tolk in het Oromo mondeling samen te vatten. [8] Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat de brochures niet in het Oromo beschikbaar zijn, omdat dit een niet veel voorkomende taal is. Daarnaast merkt verweerder terecht op dat eiser – desgevraagd – naar aanleiding van deze toelichting geen vragen had. Ook is eiser in de gelegenheid geweest om een zienswijze in te dienen en was hij daarbij verzekerd van rechtsbijstand. Eiser heeft niet gesteld dat hij desondanks is benadeeld. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
5. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
6. Als uitgangspunt geldt dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. [9] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is hier niet in geslaagd.
7. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de door eiser overgelegde rapporten en artikel reeds zijn meegewogen in de beoordeling van bovengenoemde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022. Deze documenten laten dan ook geen wezenlijk ander beeld zien. Ook de enkele vrees dat de recente politieke ontwikkelingen in Italië tot een verslechtering van de situatie van asielzoekers in Italië zal leiden, is onvoldoende om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Deze vrees is vooralsnog op speculatie gebaseerd. Het gaat hierbij immers om een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan worden gelopen. Evenmin slaagt het beroep op de verklaring van Eurocommissaris Schinas. Niet is gebleken dat hij voor de Europese Commissie als zodanig heeft gesproken en hij niet slechts zijn persoonlijke mening gaf. Daarbij komt dat Schinas niet is belast met het Europese asielbeleid in het algemeen en de Dublin-verordening in het bijzonder, maar met het bevorderen van de Europese manier van leven. Overigens is ook niet gebleken dat uit zijn verklaring enig daadwerkelijk gevolg voortvloeit.
8. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van beletselen om eiser aan Italië over te dragen. Voor zover eiser vreest na overdracht aan Italië geen toegang te zullen krijgen tot de opvangfaciliteiten daar, heeft verweerder terecht gesteld dat die vrees niet aannemelijk is gemaakt met eisers verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022. Hieruit volgt namelijk dat sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [10] en 30 oktober 2020 [11] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er echter niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Het beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht en Roermond, slaagt om deze reden niet. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat verweerder op voorhand moet afzien van de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat of hierom toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden vanwege de prejudiciële vragen die zijn gesteld over de toepassing van artikel 4 van de Dublinverordening, nu laatstbedoelde zaak betrekking heeft op een andere situatie dan onderhavige zaak.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Asylum Information Database.
6.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Pagina 2, rapport aanmeldgehoor Dublin.