ECLI:NL:RBDHA:2023:17109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
NL23.23449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 11 oktober 2023, is het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiseres had op 15 juli 2023 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris op 16 augustus 2023 niet-ontvankelijk was verklaard, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Duitsland. De rechtbank heeft op 25 september 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris dit terecht heeft gedaan, omdat eiseres in Duitsland internationale bescherming geniet en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de Duitse autoriteiten hun verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet nakomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar beschermingsstatus in Duitsland is ingetrokken of dat zij daar niet adequaat behandeld zal worden. De rechtbank heeft ook de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres in overweging genomen, maar oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met deze belangen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en haar geen proceskostenvergoeding toegekend. Eiseres kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat verwijzingen naar relevante jurisprudentie en wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1] ,v-nummer: [nummer] ,
[kind 2] ,v-nummer: [nummer] ,
[kind 3] ,v-nummer: [nummer] ,
[kind 4] ,v-nummer: [nummer] en
[kind 5] ,v-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 16 augustus 2023. Met dat besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres van 15 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres internationale bescherming geniet in Duitsland.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.23450, op 25 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond
.De staatssecretaris gaat er terecht van uit dat eiseres in Duitsland internationale bescherming geniet, dat eiseres daar zal worden behandeld conform de verplichtingen die volgen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag en mag ook redelijkerwijs van eiseres en haar minderjarige kinderen verwachten dat zij naar Duitsland terugkeert. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wet- en regelgeving
4. De staatssecretaris kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren als een vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie. [1] Dat kan alleen als ook wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eén van die voorwaarden is dat die lidstaat de internationale verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag nakomt. Ook moet de vreemdeling een zodanige band met het betreffende land hebben dat het voor hem of haar redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Het is vaste rechtspraak dat van een dergelijke band sprake is als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is, dan wel de subsidiaire beschermingsstatus heeft. [2]
Bestreden besluitvorming
5. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en haar opgedragen onmiddellijk naar Duitsland te gaan. Daartoe heeft hij het volgende overwogen. Uit recente informatie van de Duitse autoriteiten van 11 augustus 2023 is gebleken dat eiseres daar sinds 12 maart 2022 internationale bescherming (in de vorm van subsidiaire bescherming) geniet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze beschermingsstatus zou zijn ingetrokken of beëindigd. Vanwege de haar verleende verblijfsvergunning op grond van internationale bescherming, heeft eiseres een zodanige band met Duitsland dat het voor haar redelijk is daarnaartoe terug te gaan. [3] Verder kan er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van worden uitgegaan dat de Duitse autoriteiten de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleven. Dat dat (eerder) niet het geval is (geweest), heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Dat aan eiseres en haar kinderen bij terugkeer naar Duitsland geen opvang zal worden geboden, heeft zij niet aangetoond. In het geval eiseres in Duitsland problemen ervaart of hulp nodig heeft, kan van haar worden verwacht dat zij de bescherming en/of hulp inroept van de (hogere) Duitse autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze haar niet kunnen of willen helpen en heeft zich in het verleden onvoldoende ingespannen om de situatie zoals zij die in Duitsland heeft ervaren, te verbeteren. Voor haar eerdere problemen in Duitsland heeft zij namelijk onvoldoende gebruik gemaakt van de mogelijkheden die zij had om hulp of bescherming te vragen. Daarnaast wordt van eiseres verwacht dat zij erover klaagt bij de (hogere) Duitse autoriteiten als zij niet tevreden is over door die autoriteiten geboden hulp of bescherming of overheidsoptreden anderszins. Tot slot is voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres, aldus de staatssecretaris.

Standpunt van eiseres

6. Eiseres is het niet met het bestreden besluit eens. Zij verwijst allereest naar wat zij in de zienswijze naar voren heeft gebracht en voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Verder voert eiseres aan dat voor Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat de Duitse autoriteiten zich niet houden aan verdragsverplichtingen en het bepaalde in de Procedure-, Kwalificatie- en Opvangrichtlijn. Eiseres is in Duitsland niet goed behandeld. Zo zijn haar kinderen van haar afgenomen door de Duitse autoriteiten waardoor de kinderen een trauma hebben opgelopen. Ook is eiseres in Duitsland geplaatst bij een Duitse vrouw wiens woning niet hygiënisch en schoon was. Met klachten over haar slechte behandeling werd door de autoriteiten niets gedaan. De ervaringen van eiseres in Duitsland wijzen op aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de Duitse asielprocedure en opvangvoorzieningen. Er is sprake van feiten en omstandigheden gelet waarop Nederland onverplicht het asielverzoek van eiseres in behandeling had moeten nemen. Eiseres loopt namelijk een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM als zij met haar minderjarige kinderen wordt teruggestuurd naar Duitsland. Eiseres zal daar namelijk weer in slechte opvangomstandigheden terechtkomen. Zo zal zij in Duitsland zelf een woning moeten zoeken en dat kan zij niet met vijf minderjarige kinderen. Er zal volgens haar een situatie ontstaan zoals bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie. [4] Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen, zo voert eiseres aan, temeer omdat in strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind geen rekening is gehouden met de belangen van haar minderjarige kinderen. Bovendien zijn eiseres en haar kinderen zeer kwetsbaar en er zijn onvoldoende garanties dat zij in Duitsland conform artikel 1 van het EU Handvest menswaardig behandeld zullen worden, zo betoogt eiseres.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres in beroep niet meer bestrijdt dat zij internationale bescherming geniet in Duitsland. Dit betekent ook dat eiseres in beginsel een zodanige band met Duitsland heeft dat het voor haar redelijk zou zijn naar Duitsland te gaan. Eiseres heeft dat op zichzelf niet bestreden en heeft geen omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat zij met Nederland een sterke(re) band heeft.
7.1.
Als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat de Duitse autoriteiten de verdragsverplichtingen tegenover statushouders nakomen. Statushouders in Duitsland kunnen in beginsel op grond van de verleende internationale bescherming aanspraak maken op de daaruit voortvloeiende rechten en de staatssecretaris mag ervan uitgegaan dat zij deze rechten ook kunnen effectueren. Daarbij geldt dat statushouders dezelfde rechten hebben als staatsburgers op het gebied van werk, gezondheidszorg, sociale huisvesting, onderwijs en sociale voorzieningen. De staatssecretaris mag er ook van uitgaan dat statushouders over een (reëel risico op een) schending van artikel 4 van het EU Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM bij de Duitse autoriteiten effectief kunnen klagen. Van belang is wel dat volgens het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie [5] de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe kan leiden dat hij bij terugkeer naar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen, zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Deze toestand moet zijn veroorzaakt door onverschilligheid van de autoriteiten van het land die de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen. Het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem een asielvergunning heeft verleend, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij terugkeer naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. [6]
7.1.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zij en haar kinderen daar een reëel risico lopen op een schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. In dat verband heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat eiseres (vanwege haar vertrek uit Duitsland) geen hulp of bescherming van de Duitse autoriteiten meer te verwachten heeft. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden geconcludeerd dat het voor eiseres onmogelijk was of zal zijn om haar rechten of die van haar kinderen als statushouders in Duitsland te effectueren. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eiseres in het verleden toegang had tot opvang, voorzieningen en een uitkering kreeg en kunnen overwegen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten haar en haar kinderen geen opvang zullen bieden als zij zelfstandig geen woonruimte kan vinden dan wel dat zij hier geen hulp bij kan krijgen. [7] De staatssecretaris heeft daarbij ook mogen betrekken dat de Duitse autoriteiten eiseres in het verleden hulp en ondersteuning hebben geboden bij moeilijkheden en problemen. Verder heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres voor wat betreft de eerdere problemen die zij in Duitsland heeft ervaren en haar ontevredenheid over het optreden van de Duitse autoriteiten op dat punt, onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die zij had om hierover te klagen bij die autoriteiten om op die manier tot een oplossing voor haar problemen te komen. De staatssecretaris mag dan ook van eiseres verwachten dat zij bij (dreigende) problemen, ook waar het gaat om het effectueren van haar rechten als statushouder in Duitsland, de hulp en bescherming van de Duitse autoriteiten of daartoe geëigende instanties inroept. Het is niet onredelijk dat de staatssecretaris hierin van eiseres een actieve(re) houding verwacht en niet is gebleken dat het vragen van hulp of klagen bij hogere autoriteiten bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgronden slagen niet.
7.1.2
Verder blijkt uit het bestreden besluit dat de staatssecretaris, ook naar aanleiding van wat eiseres bij de zienwijze heeft aangevoerd, aandacht heeft gehad voor de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres. Eiseres heeft in de beroepsgronden herhaald wat zij bij de zienswijze heeft aangevoerd, maar heeft in beroep niet toegelicht waarom de overwegingen van de staatssecretaris in het bestreden besluit onjuist zouden zijn en heeft ook geen nieuwe feiten, omstandigheden of onderbouwing aangevoerd. De beroepsgrond over de belangen van de kinderen is in zoverre slechts een herhaling van de zienswijze, waarop de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit genoegzaam heeft gereageerd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
7.2.
Voor wat betreft het beroep van eiseres op artikel 17 van de Dublinverordening en haar betoog dat Nederland onverplicht haar asielverzoek in behandeling zou moeten nemen, is de rechtbank, gelet op de onbestreden vaststelling door de staatssecretaris dat eiseres internationale bescherming in Duitsland geniet, van oordeel dat zij niet onder de reikwijdte van de Dublinverordening valt. [8] Voor zover het betoog van eiseres zo moet worden opgevat dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat niet is uitgesloten dat de levensomstandigheden in Duitsland voor haar en haar kinderen in strijd zijn met artikel 4 van het EU Handvest, als bedoeld in het arrest Ibrahim, slaagt dit betoog niet. De rechtbank verwijst ter motivering hiervan naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 7.1 en verder.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie onder andere ABRvS 18 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1971, overweging 3.2.
3.De staatssecretaris verwijst naar ABRvS 9 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1193 en ABRvS 14 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1606.
4.HvJ EU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.HvJ EU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
6.Zie onder andere ABRvS van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2384.
7.De staatssecretaris heeft in dit verband op de zitting verwezen naar het Country Report: Germany. 2022 Update, van Asylum Information Database van april 2023.
8.Zie ook ABRvS 16 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:160, overweging 7.1.