In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. Na het heropenen van het onderzoek op 18 oktober 2023, heeft de staatssecretaris aanvullende informatie verstrekt, waarop eiser heeft gereageerd. Op 24 oktober 2023 vond een tweede zitting plaats.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris eiser rechtmatig in bewaring heeft gesteld. Eiser betoogde dat de ophouding te lang had geduurd, maar de rechtbank oordeelt dat de maximale termijn van zes uur niet is overschreden. De staatssecretaris had de ophouding correct berekend vanaf het moment dat eiser op de plaats van verhoor aankwam. De rechtbank wijst erop dat de tijd van overbrenging niet meetelt voor de ophoudingstermijn.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris niet verplicht was om het formulier M122 uit te reiken, omdat eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld. Eiser voerde ook aan dat hij niet correct was geïnformeerd over zijn rechten, maar de rechtbank concludeert dat dit gebrek niet heeft geleid tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser alsnog beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser.