ECLI:NL:RBDHA:2023:16961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.31621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van de maatregel van bewaring van eiser, die in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 maart 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, welke op 29 augustus 2023 met maximaal twaalf maanden werd verlengd. Eiser heeft tegen deze verlenging beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl de gemachtigde van eiser afstand deed van het recht op een persoonlijke hoorzitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de verlenging van de maatregel niet betwist, maar wel de rechtmatigheid van de verlenging aanvoert. Eiser stelt dat de verlenging te laat heeft plaatsgevonden en dat hij voldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de verlenging tijdig is genomen en dat eiser onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn medewerkingsverplichting. De rechtbank concludeert dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt, aangezien de staatssecretaris voldoende inspanningen heeft geleverd om de zaak van eiser onder de aandacht van de Marokkaanse autoriteiten te brengen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft op 6 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
2. Bij besluit van 29 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de
Vw 2000.
3. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 27 maart 2023. [1] Op het tweede (vervolg)beroep is beslist bij uitspraak van 13 juni 2023. [2] Op het derde (vervolg)beroep is beslist bij uitspraak van
8 augustus 2023. [3]
4. Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
5. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank schriftelijk laten weten dat eiser afstand doet van het recht om nog persoonlijk door de rechtbank te worden gehoord. De rechtbank ziet dit bericht van de gemachtigde als afstandsverklaring.

Beoordeling door de rechtbank

Is verlenging van de maatregel rechtmatig?
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser de gronden die aan het verlengen van de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Wel heeft eiser de verlenging van de maatregel van bewaring betwist. Hiertoe voert hij het volgende aan.
6.1.
Eiser voert allereerst aan dat de verlenging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat deze te laat heeft plaatsgevonden. Omdat eiser op 17 februari 2023 in bewaring is gesteld, moest de verlenging volgens eiser op 16 augustus 2023 ingaan en niet op 2 september 2023, zoals nu het geval is.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 17 februari 2023 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b van de Vw 2000 (asielaanvraag). Vervolgens heeft eiser op 6 maart 2023 zijn asielaanvraag ingetrokken. Hierop is de maatregel van bewaring op 6 maart 2023 opgeheven en is eiser op dezelfde dag opnieuw in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (onrechtmatig verblijf). De rechtbank overweegt dat iedere bewaringsmaatregel waarin andere vereisten worden gesteld dan de daaraan voorafgaande bewaringsmaatregel geldt als een nieuwe maatregel tot inbewaringstelling. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) maakt dit dat voor de nieuwe inbewaringstelling ook weer een nieuwe termijn begint te lopen. [4] De duur van de maatregel van bewaring wordt daarom berekend vanaf het moment van de oplegging van de nieuwe maatregel op 6 maart 2023. Bij een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, Vw 2000 wordt bovendien conform paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) de periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b van de Vw 2000 buiten beschouwing gelaten. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59b van de Vw 2000 telt niet mee, omdat deze inbewaringstelling niet de uitzetting als doel heeft. Nu de staatssecretaris op 2 september 2023 het verlengingsbesluit heeft genomen, is dit besluit tijdig genomen en heeft de belangenafweging dus tijdig plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
6.3.
Daarnaast stelt eiser dat de termijn van bewaring op grond van artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn slechts verlengd mag worden indien de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt of indien de benodigde documentatie uit derde landen op zich laat wachten. Eiser stelt zich op het standpunt dat dat hij voldoende heeft meegewerkt. Eiser heeft geen problemen gehad tijdens zijn bewaring en heeft iedere maand een vertrekgesprek gevoerd met de regievoerder en daarbij al zijn gegevens correct verstrekt.
6.4.
Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 mag de maatregel van bewaring met twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ter spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging zoals neergelegd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris wijst er in het verlengingsbesluit terecht op dat eiser geen inspanningen heeft verricht om zijn uitzetting te bespoedigen. Aan eiser is tijdens meerdere vertrekgesprekken gevraagd of hij informatie kan verstrekken en documenten kan overleggen voor het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Dit heeft hij tot op heden niet gedaan. In het vertrekgesprek van 17 augustus 2023 heeft eiser weliswaar aangegeven dat hij een trouwakte en papieren van zijn ouders op wil laten sturen, maar in het gesprek dat met eiser is gevoerd voorafgaande het nemen van het verlengingsbesluit heeft eiser aangegeven dat hij hier toch mee wacht. Verder is er geen enkele sprake van een actieve benadering naar de Marokkaanse autoriteiten en dat eiser tot op heden weigert zelf actie te ondernemen. Dat eiser iedere maand heeft meegewerkt met het vertrekgesprek, maakt dit niet anders. Hiermee geeft eiser, gelet op het voorgaande, onvoldoende invulling aan zijn medewerkingsverplichting.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
7. Eiser stelt tot slot dat er binnen een redelijke termijn geen zicht op uitzetting naar Marokko is, omdat hij nu al acht maanden in bewaring verblijft en er tot op heden geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is gekomen op zijn aanvraag om een laissez-passer (lp). Zo is eiser nog niet gepresenteerd en is zijn nationaliteit niet bevestigd. Eiser betoogt dat nergens uit blijkt dat dit op korte termijn anders zal zijn.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het algemeen ontbreekt zicht op uitzetting naar Marokko niet. [5] Verder zijn er ook geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat er in het individuele geval van eiser geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank stelt vast dat de lp-aanvraag op 6 maart 2023 is verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Het enkele feit dat er nog geen lp is afgegeven, wil niet zeggen dat er helemaal geen zicht meer is op de afgifte van een lp. Daar komt bij dat, zoals de staatssecretaris op zitting heeft toegelicht, via de Dienst Terugkeer & Vertrek bekend is geworden dat niet voor alle lp-aanvragen een presentatie nodig is. Dat eiser niet gepresenteerd is, betekent dus niet dat het onderzoek hierdoor stil ligt. De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat op 5 juli 2023 gesprekken zijn gevoerd met de Marokkaanse autoriteiten om eisers zaak onder de aandacht te brengen. Hieruit volgt dat nog altijd de mogelijkheid bestaat dat de Marokkaanse autoriteiten aan eiser een lp zullen verstrekken. Daarbij komt dat de staatssecretaris meermaals de Marokkaanse ambassade heeft gerappelleerd, waarbij het laatste rappel van 21 september 2023 dateert. Het voorgaande is voldoende om aan te nemen dat zicht op uitzetting niet ontbreekt.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 27 maart 2023, NL23.7206 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 13 juni 2023, NL23.16340 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 8 augustus 2023, NL23.21960 (niet gepubliceerd).
4.ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2248.
5.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
6.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.