ECLI:NL:RBDHA:2023:1687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
9176154 EL 21-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, heeft een vordering ingesteld tegen Dexia, die als gedaagde partij optreedt. De procedure is gestart met een dagvaarding op 20 april 2021, gevolgd door verschillende conclusies en akten van beide partijen. De eiser heeft een effectenleaseovereenkomst afgesloten met Dexia, waarbij hij stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon die de overeenkomst heeft bemiddeld geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die de eiser heeft geleden. De rechter heeft geoordeeld dat de eiser recht heeft op schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is. Dexia is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Rolnr.: 9176154 EL 21-25
Datum: 2 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,
wonende [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 20 april 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte van Dexia van 24 november 2022;
  • de antwoordakte van [eiser] van 22 december 2022.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop [eiser] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
15-11-2000
Triple Effect
36 mnd
€ 75.490,53
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
14-11-2003
- € 35.104,10
Nee
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de leaseovereenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling of verrekening via de eindafrekening – in totaal een bedrag van € 13.092,48 aan maandtermijnen voldaan. [eiser] heeft geen bedrag aan dividenden ontvangen. Wel heeft Dexia een bedrag van € 848,58 aan dividenden verrekend met de restschuld.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 5 september 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.6.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.

3.De vordering en het verweer in (voorwaardelijke) conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voorwaardelijk1. voor zover Dexia bij conclusie van antwoord het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst niet in het geding brengt, Dexia ex artikel 843a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van voornoemde stukken;
onvoorwaardelijk
2. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
4. voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
6. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.852,79, te vermeerderen met rente, uit hoofde van de overeenkomst onder nummer 51786420,
2. voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is uit hoofde van voornoemde overeenkomst,
3. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3. Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in (voorwaardelijke) conventie en in reconventieHet gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op onder andere het beroep op verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat het beroep op verjaring doel treft.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [tussenpersoon] . Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende: [eiser] heeft op advies van een adviseur van [tussenpersoon] , de heer [naam adviseur] (hierna te noemen: de adviseur), een Triple Effect overeenkomst bij Bank Labouchere afgesloten. [eiser] had destijds twee banen in de catering, waaronder bij het Koninklijk
Conservatorium. Naar aanleiding van folders van Bank Labouchere die op één van de werkplekken van [eiser] lagen en die [eiser] tijdens zijn pauze weleens bekeek wees een collega van [eiser] hem erop dat hij hem in contact kon brengen met een adviseur die meer wist over de producten in de folder. [eiser] had daar wel interesse in en vervolgens heeft de collega de contactgegevens van [eiser] doorgegeven aan de adviseur en heeft de adviseur telefonisch contact opgenomen met [eiser] . Er is toen een bezoek ingepland met de adviseur op het werk van [eiser] . Tijdens het bezoek van de adviseur heeft [eiser] zijn financiële situatie en wens kenbaar gemaakt aan de adviseur. [eiser] had als financieel doel de financiering van zijn huwelijk en dat maakte hij kenbaar aan de adviseur. [eiser] besprak ook met de adviseur dat hij twee banen had. Van zijn eerste salaris kon hij rondkomen en met zijn tweede salaris (ca. NLG 800,-) wilde [eiser] wel wat extra vermogen opbouwen voor de financiering van zijn huwelijk. De adviseur gaf daarop aan dat hij een geschikt product had, waarmee [eiser] zijn wens kon realiseren. De adviseur adviseerde [eiser] om een Triple Effect product bij Bank Labouchere af te sluiten en hierin de NLG 800,- die [eiser] met zijn tweede baan per maand verdiende, te investeren. Volgens de adviseur zou [eiser] hiermee op korte termijn extra vermogen opbouwen, wat het product naar zeggen van de adviseur zeer geschikt maakte voor de doelstelling van [eiser] . De adviseur zette zijn verhaal extra kracht bij door op een kladpapier een prognose te schetsen met daarop enkel stijgende lijnen. Het kon alleen maar goed gaan, aldus de adviseur. De adviseur is voor de tweede keer langs geweest op het werk van [eiser] , waarbij [eiser] ook nog zijn loonstroken op aanvraag van de adviseur aan de adviseur heeft gegeven. Na het tweede bezoek heeft de adviseur het contract bij Bank Labouchere aangevraagd. Daarna is de adviseur nog voor de derde keer bij [eiser] op werk langs geweest met het contract. [eiser] heeft vervolgens het contract ondertekend en de adviseur heeft het ondertekende contract retour gezonden aan Bank Labouchere.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 3 november 2000, waarop [naam adviseur] handgeschreven als adviseur staat vermeld en het ATP nummer 883 is ingevuld,
- een kopie van de overeenkomst van 15 november 2000 met contractnummer [nummer] , voorzien van het adviseursnummer:
ATP00883 [tussenpersoon],
- een kopie van een kaartje, voorzien van het logo van [naam] , waarop vermeld staat:
‘Uw betrouwbare adviseur (…)’, met handgeschreven op het kaartje de naam
‘ [naam adviseur] (…) 4-11-2000 20:00 op kc’,
- een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van [tussenpersoon] , waarop vermeld staat:
‘ [naam adviseur] [functie] ’,
-een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [tussenpersoon] van 12 maart 2021, waarin staat opgenomen dat de onderneming op 21 juni 1996 is gevestigd en werkzaamheden ontplooide als verzekeringsagent en het adviseren in hypotheken, aandelenlease, leningen, employee benefits en verzekeringen (particulieren en bedrijven).
4.10.
Met deze stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. Onvoldoende is weersproken dat de tussenpersoon meerdere malen op het werk van [eiser] op bezoek is geweest. Immers, het door [eiser] overgelegde kaartje met de afspraak ligt in lijn met zijn stellingen en Dexia heeft deze afspraak enkel in het algemeen betwist, zonder een alternatieve verklaring te geven voor het opschrift van het kaartje. Dexia stelt voorts dat niet zeker is dat het visitekaartje daadwerkelijk aan [eiser] is overhandigd (en niet uit een ‘voorraad’ van Leaseproces komt), maar zij kan daarin niet worden gevolgd. Zowel het aanvraagformulier als het kaartje met de afspraak dragen de naam van deze adviseur, zodat er geen reden is om niet aan te nemen dat hij persoonlijk contact heeft gehad met [eiser] en daarbij zijn visitekaartje overhandigd heeft. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] en aan de hand van die inventarisatie heeft geadviseerd het product aan te schaffen. Dit ligt ook in lijn met de bedrijfsomschrijving die is opgenomen op het uittreksel uit het handelsregister. Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen, te minder nu [eiser] genoegzaam heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene naar buiten toe gerichte publicaties (zoals website, brochures, inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dergelijke) profileerde als persoonlijk adviseur.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
de onvoorwaardelijke vorderingen van [eiser]4.14. De eerste door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De gevorderde verklaring voor recht, dat de restschuld niet verschuldigd is, is eveneens toewijsbaar.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht en het aangepaste overzicht (productie G bij conclusie van dupliek/repliek) waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de voorwaardelijke vordering van [eiser]
4.17.
Dexia heeft deze stukken bij antwoord in het geding gebracht, zodat de vordering geen behandeling behoeft.
vorderingen Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.20.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.
4.21.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen zoals hierna te melden.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de voldoening, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 103,83
b. griffierecht € 85,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00
€ 848,83
5.5.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
type: BF
coll: ksf