ECLI:NL:RBDHA:2023:1672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25899 en NL22.26042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die hem waren opgelegd. Het terugkeerbesluit, dat op 22 november 2022 was genomen, verplichtte de eiser om Nederland onmiddellijk te verlaten, terwijl de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 19 december 2022 een asielaanvraag heeft ingediend, maar oordeelde dat dit niet leidde tot de nietigverklaring van het terugkeerbesluit, aangezien de asielaanvraag pas na het terugkeerbesluit was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring voldoende waren onderbouwd en dat er geen aanleiding was om een lichter middel, zoals een meldplicht, op te leggen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de beslissing mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.25899 en NL22.26042

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op 16 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Dogruyol. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Over bestreden besluit 1: Terugkeerbesluit en inreisverbod
Terugkeerbesluit
2. De rechtbank stelt vast dat eiser op 18 oktober 2017 een terugkeerbesluit is opgelegd, waarin staat dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland en hij binnen 28 dagen het grondgebied van de EU moet te verlaten.
2.1.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser bij het bestreden besluit 1 een terugkeerbesluit is opgelegd, waarin is aangegeven dat eiser Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten en dient terug te keren naar het door hem opgegeven land van herkomst, namelijk Turkije.
3. In artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten.
3.1.
In artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 is bepaald dat verweerder de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 62 van de Vw 2000, kan verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, kan bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. In het terugkeerbesluit heeft verweerder hierover vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Standpunt eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert hiertoe aan dat hij de Turkse nationaliteit heeft, hij op 19 december 2022 een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij op dit moment niet uitzetbaar is. Dat eiser Nederland vijf jaar geleden niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen is niet relevant, nu eiser met ingang van 19 december 2022 gerechtigd is om de asielprocedure in Nederland af te wachten. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij met het doen van zijn asielaanvraag medewerking heeft verleend aan het vaststellen van zijn identiteit. Daarnaast heeft hij zich niet zonder noodzaak ontdaan van zijn reisdocumenten, zijn paspoort is gestolen. Ten slotte stelt eiser dat hij met behulp van zijn familie zal beschikken over voldoende middelen van bestaan en een vaste woon-of verblijfplaats.
Gronden van het terugkeerbesluit
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3d en 3f heeft betwist. De overige gronden heeft eiser niet betwist. Ook naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden onder 3a, 3b, 3c, en 3g en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4f feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan het terugkeerbesluit ten grondslag mogen worden gelegd. Deze gronden samen kunnen het terugkeerbesluit dragen.
Asielaanvraag
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op 19 december 2022 een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser voert aan dat verweerder het terugkeerbesluit daarom niet kan handhaven, omdat hij gedurende de asielprocedure rechtmatig verblijf heeft in Nederland en hij zijn asielaanvraag in vrijheid wil afwachten.
7.1.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit dient te worden beoordeeld naar de feiten die ten tijde van het nemen van dat besluit bekend waren of redelijkerwijs behoorden te zijn. [1] Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit op 22 november 2022 geen rechtmatig verblijf had. Zijn eerdere aanvraag uit 2017 was immers afgewezen en sindsdien verbleef eiser illegaal in Nederland. De asielaanvraag heeft eiser pas na het nemen van het terugkeerbesluit ingediend.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat met de indiening van de asielaanvraag op 19 december 2022 het terugkeerbesluit niet is komen te vervallen of niet kan worden gehandhaafd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2016 [2] volgt dat, indien een vreemdeling na het nemen van een terugkeerbesluit rechtmatig verblijf verkrijgt door de indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, deze indiening niet tot gevolg heeft dat het terugkeerbesluit van rechtswege is vervallen of moet worden ingetrokken, maar dat de met dit terugkeerbesluit ingeleide terugkeerprocedure is onderbroken.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het terugkeerbesluit van 22 november 2022 op goede gronden genomen en heeft het rechtmatig verblijf dat eiser heeft verkregen door het doen van de asielaanvraag dit terugkeerbesluit slechts opgeschort, maar doet dit aan de rechtmatigheid en geldigheid daarvan niet af.
Inreisverbod
8. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verweerder terecht aan eiser een terugkeerbesluit heeft opgelegd op grond van
artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000. Gezien daarop was verweerder alleen daarom al gehouden om op grond van artikel 66a van de Vw 2000 een inreisverbod uit te vaardigen. De rechtbank stelt bovendien vast dat tegen het inreisverbod geen afzonderlijke beroepsgronden zijn gericht.
Over bestreden besluit 2: Maatregel van bewaring
Gronden van bewaring
9. Eiser is op grond van artikel 59b, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring dezelfde zware en lichte gronden ten grondslag gelegd als aan het terugkeerbesluit, en daaraan de zware grond 3i toegevoegd:
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Ook naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden onder 3a, 3b, 3c, 3g en 3i en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4f feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd. Deze gronden samen kunnen de maatregel dragen.
Lichter middel
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in zijn geval met een lichter middel had kunnen volstaan, door bijvoorbeeld een meldplicht op te leggen. Eiser heeft tijd en vrijheid nodig om informatie te verzamelen voor zijn asielaanvraag. Bovendien staat zijn broer garant voor inkomsten en een eigen adres voor eiser.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was een lichter middel aan eiser op te leggen. Hierbij heeft verweerder terecht verwezen naar de (toelichting bij) het grote aantal zware en lichte gronden. Ten aanzien van eiser bestaat namelijk een risico op onttrekking aan het toezicht en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een lichter middel doeltreffender was geweest om toe te passen. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat eiser in 2017 eerder een terugkeerbesluit heeft gekregen, waaraan hij geen gevolg heeft gegeven en dat eiser op 12 november 2022 heeft geprobeerd om illegaal uit te reizen naar Turkije met een valse Bulgaarse identiteitskaart. Ten slotte heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de brief van de broer van 19 december 2022 (na het opleggen van de maatregel van bewaring), waarin de broer zich garant stelt voor eiser en verklaart dat hij eiser zal helpen met inkomsten en een adres, niet tot een ander oordeel leidt. Daarmee wordt het risico op onttrekking niet weggenomen en dit feit is onvoldoende zwaarwegend om de belangenafweging over een lichter middel in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Deze omstandigheden samen maken dat bij verweerder op goede grond twijfel bestaat of een lichter middel zou volstaan, zodat niet hoefde te worden volstaan met een meldplicht.
Ambtshalve toetsing
11. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is [3] , niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. van Wijlick, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 05 januari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 6 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2100
3.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.