ECLI:NL:RBDHA:2023:1669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
C/09/610669 / FA RK 21-2606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en omgangsregeling na verhuizing van de moeder naar Vietnam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de omgangsregeling en het gezag over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum01] 2020. De moeder, die naar Vietnam is verhuisd, heeft het eenhoofdig gezag over het kind. De vader verzoekt de rechtbank om de moeder te verplichten met het kind terug te verhuizen naar Nederland, en om het eenhoofdig gezag aan hem toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder in mei 2022 met het kind naar Vietnam is verhuisd zonder toestemming van de vader, maar oordeelt dat de moeder in redelijkheid deze beslissing heeft kunnen nemen gezien haar omstandigheden in Nederland. De rechtbank overweegt dat de moeder voldoet aan haar verplichting om het contact tussen het kind en de vader te bevorderen, en dat het in het belang van het kind is om in Vietnam te blijven. De verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen en om het eenhoofdig gezag aan hem toe te kennen, zijn afgewezen. De rechtbank heeft wel een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader het kind drie keer per jaar kan zien en twee keer per week kan videobellen. De kinderalimentatie blijft ongewijzigd vastgesteld op € 338,- per maand, omdat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-2606
Zaaknummer: C/09/610669
Datum beschikking: 13 februari 2023

Gezag, omgang en kinderalimentatie

Beschikking op het op 13 april 2021 ingekomen verzoek van:

[naam01]

de moeder,
wonende te Vietnam,
advocaat mr. R.G. Groen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de vader,
wonende te [woonplaats01] , gemeente [plaats01] ,
advocaat: mr. J.M. Wigman te ’s-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van 28 februari 2022 van deze rechtbank is een beslissing ter zake van het gezag en de proceskosten aangehouden en zijn de ouders verwezen naar het Kenniscentrum [kenniscentrum01] voor deelname aan een traject voor ouderschapsbemiddeling. Voorts is bepaald dat de minderjarige [minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2020 te
[geboorteplaats01] , met ingang van de datum van deze beschikking bij de vader zal zijn:
- vier keer eenmaal in de twee weken zowel op woensdag als op donderdag van 9.00 uur tot 17.00 uur (de woensdag en de donderdag nadat de vader een week heeft gewerkt);
- vervolgens eenmaal in de twee weken van woensdag 9.00 uur tot donderdag 17.00 uur.
Verder is de door de vader met ingang van 25 augustus 2021 te betalen kinderalimentatie
voor [voornaam minderjarige01] bepaald op € 287,- per maand.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het F9-formulier van 1 september 2022 van de zijde van de moeder;
- de brief van 12 september 2022 van de zijde van de vader, met aanvullende zelfstandige verzoeken;
- het F9-formulier van 5 januari 2023 van de zijde van de moeder, met een aanvullend verweer en aanvullende verzoeken, met bijlagen;
- de brief van 6 januari 2023 van de zijde van de vader, met bijlagen.
Op 16 januari 2023 is de behandeling ter zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder (digitaal, via Teams), bijgestaan door haar advocaat en door een tolk [tolk01] , de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en [naam03] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Verzoek en verweer

De vader verzoekt zelfstandig aanvullend:
  • te bepalen dat de moeder met de minderjarige [voornaam minderjarige01] binnen twee weken na datum beschikking dient terug te keren naar Nederland, bij gebreke waarvan wordt bepaald dat [voornaam minderjarige01] zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben, dat de vader (met wijziging van het eenhoofdig gezag bij de moeder) het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige01] zal uitoefenen en dat de kinderalimentatie (door de vader te voldoen) op nihil wordt gesteld;
  • te bepalen dat het hoofdverblijf van [voornaam minderjarige01] bij de vader zal zijn;
  • te bepalen dat, met wijziging van het eenhoofdig gezag bij de moeder, de vader het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige01] zal uitoefenen, althans dat wordt bepaald dat de ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen over [voornaam minderjarige01] ;
  • te bepalen dat, voor het geval de moeder met [voornaam minderjarige01] in Vietnam zal verblijven, de vader [voornaam minderjarige01] bij zich kan hebben drie keer per jaar (beginnend op zaterdag en eindigend op een zaterdag): één week in de kerstperiode (de laatste volle week in december), één week in mei (de eerste volle week in mei) en twee weken in augustus (de eerste twee volle weken), met bepaling dat de overdracht zal plaatsvinden in Nederland ( [plaats02] );
  • te bepalen dat, voor het geval de moeder met de minderjarige [voornaam minderjarige01] in Vietnam zal verblijven, de vader twee keer per week op woensdag en maandag te 12.00 CET (althans een tijdstip dat voor [voornaam minderjarige01] goed uitkomt) kan beeldbellen met [voornaam minderjarige01] , met bepaling dat de moeder het contact met de vader zal leggen;
  • de moeder te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de vastgestelde of nog vast te stellen gewijzigde zorgregeling en beeldbel-regeling, met bepaling dat zolang de moeder in gebreke blijkt in de nakoming van de vastgestelde zorgregeling de kinderalimentatie op nihil wordt gesteld;
  • te bepalen dat, voor het geval de moeder met [voornaam minderjarige01] in Vietnam zal verblijven, de kinderalimentatie per datum beschikking zal worden gewijzigd en zal worden gesteld op € 100,- per maand;
  • althans een beslissing te nemen die de rechtbank in de gegeven situatie redelijk voorkomt;
een en ander met uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
De moeder voert verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de moeder aanvullend:
  • te bepalen dat het hoofdverblijf van [voornaam minderjarige01] bij de moeder zal zijn;
  • met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 28 februari 2022: dat de vader omgang en contact met [voornaam minderjarige01] kan hebben door partijen in onderling overleg te bepalen;
een en ander met uitvoerbaar bij voorraad verklaring en kosten rechtens.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder in haar bericht van 1 september 2022 heeft laten weten dat zij in mei 2022 met [voornaam minderjarige01] naar Vietnam is gegaan en daar vervolgens is gebleven zonder de intentie om nog terug te keren naar Nederland. De situatie van [voornaam minderjarige01] is dus na de beschikking van 28 februari 2022 drastisch gewijzigd. Tegen die achtergrond moeten de gewijzigde verzoeken en standpunten van partijen worden begrepen.
Gezag en omgang
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De moeder stelt allereerst dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de vader nu de moeder in mei 2022 is verhuisd naar Vietnam en Vietnam thans moet worden gezien als de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] . [voornaam minderjarige01] voelt zich thuis in Vietnam en is ook geregistreerd in Vietnam.
De vader voert verweer en stelt dat nu de procedure in april 2021 in Nederland is gestart en sindsdien hier loopt, er geen reden is om de rechtbank onbevoegd te verklaren, ook niet als de hoofdverblijf van [voornaam minderjarige01] in de tussentijd is gewijzigd. Voorts stelt de vader zich op het standpunt dat in een lopende procedure verzoeken kunnen worden gewijzigd.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 8 Brussel IIbis is de Nederlandse rechter bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid, omdat [voornaam minderjarige01] zijn gewone verblijfplaats in Nederland had op het tijdstip van het indienen van het verzoek van de moeder.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:440), en de daarbij horende (gevolgde) conclusie van dezelfde datum (ECLI:NL:PHR:2022:32), volgt dat de rechter de hiervoor bedoelde ‘gewone verblijfplaats’ van het kind moet bepalen op basis van een ‘globaal onderzoek’. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie komt de gewone verblijfplaats van een kind overeen met de plaats waar zich in feite het centrum van zijn leven bevindt op het peilmoment, te weten het moment van indiening van het verzoek inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind.
Eventuele wijzigingen in de gewone verblijfplaats na het peilmoment hebben geen invloed op de (on)bevoegdheid van de rechter in eerste aanleg of in hoger beroep (het beginsel van perpetuatio fori).
Op het moment van indiening van het verzoekschrift door de moeder op 13 april 2021 woonden beide ouders en [voornaam minderjarige01] in Nederland, waardoor [voornaam minderjarige01] (ondanks zijn op dit moment geldende feitelijke verblijf in Vietnam) zijn gewone verblijfplaats, voor wat betreft het bepalen van de bevoegdheid, in Nederland heeft. Voorts is het verzoek ook al ter zitting van de rechtbank behandeld en is op 28 februari 2022 een tussenbeschikking gewezen, waarbij het verzoek omtrent het gezag is aangehouden in afwachting van het in Nederland te volgen hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, is op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht van toepassing.
Samenhang
De rechtbank is voorts van oordeel dat de aanvullende verzoeken betreffende de terugverhuizing, het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling, alsook betreffende de kinderalimentatie, voldoende samenhangen met het initiële, aangehouden verzoek van de vader betreffende het gezag. Alle aanvullende verzoeken, evenals de initiële verzoeken, hebben rechtstreeks betrekking op [voornaam minderjarige01] . De rechtbank zal hierna dan ook overgaan tot een inhoudelijk beoordeling van zowel de aanvullende verzoeken van de vader als de aanvullende verzoeken van de moeder. Deze verzoeken zijn tijdens de mondelinge behandeling ook uitvoerig besproken, waarbij de ouders voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten toe te lichten.
Terugverhuizing
De vader
De vader stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] is dat hij met zijn beide ouders een frequent en evenwichtig contact kan onderhouden. Voordat [voornaam minderjarige01] naar Vietnam ging hadden de vader en [voornaam minderjarige01] regelmatig contact en het was de bedoeling om dit contact verder uit te bouwen. De vader wil [voornaam minderjarige01] niet weghalen bij zijn moeder, maar zolang [voornaam minderjarige01] in Vietnam verblijft, is regelmatig contact met de vader niet mogelijk en de huidige omgangsregeling kan evenmin worden gecontinueerd of uitgebouwd. De vader heeft nu wel contact met [voornaam minderjarige01] via videobellen, maar hij mist het fysieke contact met [voornaam minderjarige01] .
De vader stelt dat voor de moeder geen noodzaak bestond om naar Vietnam te verhuizen. De moeder wist dat de vader een rol wilde spelen in het leven van [voornaam minderjarige01] . Zij hebben hierover meermalen contact gehad en de vader heeft [voornaam minderjarige01] ook erkend. Daarnaast zijn de ouders gestart met een ouderschapsbemiddelingstraject en zijn zij bezig met het opstellen van een ouderschapsplan. De moeder heeft de vader niet betrokken bij haar plannen om naar Vietnam te verhuizen en hij heeft hiervoor ook geen toestemming gegeven.
Voorts acht de vader het in het belang van [voornaam minderjarige01] hij in Nederland opgroeit. Het welstandsniveau en het opleidingsniveau liggen in Nederland significant hoger dan in Vietnam. De moeder is hoogopgeleid en zij heeft daarmee in Nederland voldoende kansen.
De moeder heeft met haar vertrek met [voornaam minderjarige01] naar Vietnam in strijd gehandeld met de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling en ook handelt zij in strijd met de zwaarwegende belangen van [voornaam minderjarige01] . De moeder geeft daarnaast geen uitvoering aan haar wettelijke verplichting om de band tussen [voornaam minderjarige01] en zijn vader te bevorderen.
De vader acht een bevel om terug te verhuizen een passende maatregel om het contact tussen hem en [voornaam minderjarige01] te waarborgen. Het is in het belang van [voornaam minderjarige01] als zijn beide ouders betrokken zijn in zijn leven en bij zijn opvoeding.
De moeder
De moeder stelt juist dat zij in het belang van [voornaam minderjarige01] handelt. In Nederland is zij door de vader op straat gezet en had zij geen werk. De moeder woonde met [voornaam minderjarige01] in een studentenhuis met andere studenten en zij hadden geen privéruimte. Daarnaast had de moeder geen verblijfstitel om in Nederland te mogen blijven, haar verblijfsvergunning was ingetrokken. De moeder had door haar ongedocumenteerde status geen/minder kans op werk en toegang tot andere ondersteunende diensten van de overheid. De situatie voor haar in Nederland werd onhoudbaar. De vader was niet bereid om haar te helpen.
De moeder acht het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat hij een goede ruimte heeft om op te groeien en in Vietnam kan zij hem dit bieden. De enige oplossing voor haar was daarom om terug te gaan naar Vietnam. De moeder heeft in Vietnam een goede baan. Voorts heeft de moeder een geschikte woonruimte voor haar en [voornaam minderjarige01] gevonden. [voornaam minderjarige01] heeft een eigen kamer en ze wonen vlak bij de familie van de moeder, die haar kan ondersteunen in de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] . [voornaam minderjarige01] gaat naar de kinderopvang en heeft een goed contact met leeftijdsgenootjes. Ook kan [voornaam minderjarige01] in Vietnam naar Engelse en mogelijk ook Nederlandse les en volgt hij sportactiviteiten.
Nu de moeder alleen met het gezag over [voornaam minderjarige01] is belast, stond het haar vrij om met hem te verhuizen, mits de vader contact kon houden met [voornaam minderjarige01] .
De moeder stelt dat er geen grond bestaat voor het verzoek van de vader om haar te gelasten met [voornaam minderjarige01] terug te verhuizen naar Nederland. De belangen van [voornaam minderjarige01] zijn niet zodanig in het gedrang gekomen dat dit een terugverhuizing rechtvaardigt. De moeder heeft in voldoende mate aangetoond dat zij de ontwikkeling van de banden tussen [voornaam minderjarige01] en zijn vader bevordert. [voornaam minderjarige01] heeft twee keer per week contact met de vader via videobellen en ook staat de moeder een verblijf van de vader in Vietnam (dat de moeder kan faciliteren) of een verblijf van [voornaam minderjarige01] bij de vader in Nederland niet in de weg. Hierdoor kan [voornaam minderjarige01] opgroeien met zijn beide ouders. [voornaam minderjarige01] ontwikkelt zich in Vietnam leeftijdsadequaat. Het is in zijn belang om de stabiele basis die hij heeft bij zijn moeder te behouden. Ook is de vader in Nederland veel weg, hij werkt op een boot, en hij kan hierdoor niet fulltime voor [voornaam minderjarige01] zorgen. Verder zal de moeder zich blijven inzetten voor het traject ouderschapsbemiddeling. In februari staat de volgende (online) afspraak gepland.
De beoordeling
De rechtbank zal eerst vaststellen wat het juridisch kader is waaraan het verzoek van de vader moet worden getoetst. Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan nemen. De vader stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) zo moet worden geïnterpreteerd dat in het onderhavige geval de moeder zijn toestemming nodig had om met [voornaam minderjarige01] naar Vietnam te mogen verhuizen. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak voor zover hier van belang het volgende overwogen:

Opmerking verdient dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van art. 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat zodanige maatregel minder ingrijpend is dan de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de andere ouder, waarin de wet uitdrukkelijk voorziet (art. 1:251a lid 1 BW en art. 1:253c leden 1 en 3 BW).”
De rechtbank leest in bovenstaande uitspraak van de Hoge Raad niet dat een ouder die met het eenhoofdig gezag is belast (vervangende) toestemming nodig heeft om met het kind te mogen verhuizen. De mogelijkheid die de Hoge Raad de rechter biedt om de met het gezag belaste ouder te verbieden te verhuizen met het kind, dan wel te bevelen terug te verhuizen, is naar het oordeel van de rechtbank een extra instrument om te bewerkstelligen dat het kind contact kan hebben en houden met beide ouders. Andere instrumenten daartoe zijn onder meer het wijzigen van de hoofdverblijfplaats of het belasten van de andere ouder met het eenhoofdig gezag, die naar het oordeel van de Hoge Raad meer ingrijpend zijn.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de moeder de beslissing om met [voornaam minderjarige01] naar Vietnam te verhuizen, kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de vader nodig was, omdat zij met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige01] was belast. De criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, acht de rechtbank dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De rechtbank dient te beoordelen of de moeder voldoet aan haar uit artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeiende verplichting om omgang tussen [voornaam minderjarige01] en de vader te bevorderen en zo nee, of het bevel om met [voornaam minderjarige01] terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Vaststaat dat de vader en de moeder in Nederland niet samenwoonden ten tijde van de geboorte van [voornaam minderjarige01] en ook nooit de bedoeling hebben gehad om in gezinsverband samen te leven nadat [voornaam minderjarige01] was geboren. Na de geboorte was de situatie tussen de ouders niet goed en pas nadat de moeder bij de rechtbank een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap had ingediend, heeft de vader [voornaam minderjarige01] erkend. Vervolgens is door de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en [voornaam minderjarige01] vastgelegd. De moeder woonde in Nederland met [voornaam minderjarige01] in een studentenhuis, had geen werk en haar verblijfsvergunning was ingetrokken. Bij de moeder is daardoor op enig moment de noodzaak ontstaan om naar Vietnam terug te verhuizen om daar een goede opgroei situatie voor [voornaam minderjarige01] te creëren en om dicht bij haar familie te wonen. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de moeder in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen om met [voornaam minderjarige01] naar Vietnam te verhuizen.
Voorts is van belang dat er twee keer per week contact tussen de vader en [voornaam minderjarige01] via videobellen en dat de moeder er ook voor openstaat dat er een aantal keren per jaar fysiek contact tussen de vader en [voornaam minderjarige01] is en dat zij bereid is om dit contact (voor zover dat in haar mogelijkheden ligt) te faciliteren. Hiermee laat de moeder zien dat zij oog heeft voor de band tussen de vader en [voornaam minderjarige01] en dat zij probeert die te stimuleren.
De rechtbank begrijpt dat het voor de vader het meest wenselijk zou zijn als [voornaam minderjarige01] in Nederland woont, zodat zij frequenter contact met elkaar kunnen hebben en dit praktisch en financieel makkelijker uitvoerbaar is. De rechtbank acht het evenwel in het belang van [voornaam minderjarige01] dat hij in Vietnam kan blijven met zijn moeder. De moeder is altijd de hoofdverzorgende van [voornaam minderjarige01] geweest en tot voor zijn vertrek naar Vietnam was er ook nog maar beperkt omgang tussen de vader en [voornaam minderjarige01] . Voorts is het voor de moeder onzeker of zij in Nederland een verblijfsvergunning zal krijgen en is de vader werkzaam op een boot, waardoor hij niet altijd beschikbaar is voor [voornaam minderjarige01] . De moeder heeft inmiddels met [voornaam minderjarige01] een bestaan opgebouwd in Vietnam. De moeder heeft werk gevonden en [voornaam minderjarige01] heeft daar samen met de moeder een goede woonruimte vlak bij de familie van de moeder. Ook gaat [voornaam minderjarige01] naar de kinderopvang, heeft hij contact met leeftijdsgenootjes en kan hij veel activiteiten ondernemen.
Nu de moeder blijkens het bovenstaande voldoet aan haar verplichting om het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige01] te bevorderen en de vader invulling kan geven aan zijn ouderrol ondanks de grote fysieke afstand tussen partijen, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond de moeder te bevelen met [voornaam minderjarige01] terug te verhuizen naar Nederland. Het verzoek van de vader daartoe zal daarom worden afgewezen.
Gezag en hoofdverblijfplaats
Hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de vader
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij hem te bepalen, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje terugverhuizing is overwogen en gelet op het feit dat de moeder sinds de geboorte van [voornaam minderjarige01] zijn hoofdverzorgende ouder is, ziet de rechtbank geen aanleiding om [voornaam minderjarige01] weg te halen bij zijn moeder en zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Voorts zijn er ook geen objectieve aanknopingspunten gevonden voor de veronderstelling van de vader dat de situatie in Vietnam niet goed is voor [voornaam minderjarige01] en dat de moeder niet in het belang van [voornaam minderjarige01] handelt. De rechtbank zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Gezag
Met betrekking tot de (subsidiaire) verzoeken van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige01] , dan wel de ouders met het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] te belasten, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit artikel 1:253c BW volgt dat de tot het gezag bevoegde (juridische) vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige is, hetgeen erop neerkomt dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de minderjarige vereist dat één van de ouders met het gezag is of wordt belast.
Niet gesteld of gebleken is dat de opvoedsituatie bij de moeder schadelijk is voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] . Evenmin is aannemelijk geworden dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] is om de vader alleen met het gezag te belasten. De rechtbank zal het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige01] te belasten dan ook afwijzen.
Voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening is het noodzakelijk dat de ouders tot een minimale vorm van constructief overleg in staat zijn. De rechtbank begrijpt de wens van de vader om met het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] te worden belast. Op dit moment is gezamenlijk gezag van de ouders echter praktisch gezien onuitvoerbaar nu de moeder met [voornaam minderjarige01] in Vietnam en de vader in Nederland woont. Voorts staat het gebrek aan goede communicatie en vertrouwen, te meer gelet op de grote afstand tussen de ouders, aan constructief overleg in de weg. De rechtbank acht het daarom anderszins in het belang van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk dat de moeder alleen met het gezag over [voornaam minderjarige01] blijft belast.
De rechtbank wijst erop dat de moeder de vader nog wel op de voet van artikel 1:377b lid 1 BW over gewichtige aangelegenheden zal moeten informeren en consulteren, zodat de vader ook op deze wijze betrokken kan blijven bij de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige01] , maar dat zij daarna zelfstandig gezagsbeslissingen zal mogen nemen. Verder behoudt de vader het recht op omgang en zal hierna een behoorlijke omgangsregeling worden vastgesteld. Tot slot heeft de vader, ook zonder gezag, recht op door derden aan hem over [voornaam minderjarige01] te verstrekken informatie (artikel 1:377c BW). Op deze wijze is zijn positie, in de gegeven omstandigheden, genoegzaam geborgd. Voorts heeft de moeder ter zitting aangegeven dat zij het reeds gestarte traject ouderschapsbemiddeling, waarbij zal worden ingezet op het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen de ouders en het opstellen van een ouderschapsplan, zal blijven volgen en dat zij bereid is om de vader te betrekken bij belangrijke beslissingen en met regelmaat zal informeren over [voornaam minderjarige01] .
Hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de moeder
Het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de moeder zal – nu de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft – bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Omgangsregeling
De rechtbank is gebleken dat na voormelde vaststelling van een omgangsregeling de omstandigheden zijn gewijzigd. Immers, de moeder is met [voornaam minderjarige01] naar Vietnam verhuisd.
De vader wil [voornaam minderjarige01] graag drie keer per jaar bij zich te kunnen hebben (beginnend op zaterdag en eindigend op een zaterdag): één week in de kerstperiode, één week in mei en twee weken in augustus (zomervakantie). Nu het de keuze van de moeder is geweest om zonder toestemming van de vader naar Vietnam te verhuizen, dient zij er volgens de vader zorg voor te dragen dat [voornaam minderjarige01] in Nederland zijn vader kan zien, waarbij de overdracht in Nederland (op [plaats02] ) kan plaatsvinden. Het kan in redelijkheid niet van de vader worden gevergd dat alle inspanningen qua tijd, geld en energie voor zijn rekening komen. Daarnaast wenst de vader twee keer per week te kunnen beeldbellen met [voornaam minderjarige01] .
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij contact tussen de vader en [voornaam minderjarige01] niet in de weg staat. De ouders hebben nu de afspraak dat de vader en [voornaam minderjarige01] op woensdag en zaterdag videobellen (als de vader niet op de boot is). Voorts staat de moeder open voor fysiek contact tussen de vader en [voornaam minderjarige01] . De vader kan naar Vietnam komen en de moeder kan dan zijn verblijf daar faciliteren. Ook kan [voornaam minderjarige01] in de zomer naar Nederland komen. De moeder is, gelet op haar Vietnamese inkomen, alleen niet in staat om de kosten van een reis naar Nederland te betalen.
De rechtbank zal gelet op het voornoemde een regeling vastleggen waarbij de vader en [voornaam minderjarige01] twee keer per week zullen videobellen op een tijdstip dat voor [voornaam minderjarige01] goed uitkomt/in onderling overleg vast te leggen, met bepaling dat de moeder het contact met de vader zal leggen. Voorts zal de rechtbank bepalen dat de vader [voornaam minderjarige01] drie keer per jaar bij zich kan hebben: één week in de kerstperiode, één week in het voorjaar, indien in Vietnam mogelijk, de eerste volle week van mei, en twee weken in de zomerperiode, waarbij het contact in het voorjaar in Vietnam, in de zomerperiode in Nederland en in de kerstperiode afwisselend in Nederland (in de even jaren) en in Vietnam (in de oneven jaren) zal plaatsvinden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de ouders bij ouderschapsbemiddeling een nadere praktische invulling kunnen geven aan de precieze data en invulling van deze contactmomenten. Ook kunnen de ouders in overleg nader bepalen hoe zij de kosten van deze reizen zullen verdelen. De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat hij zowel zijn vader in Vietnam als in Nederland ziet. In Vietnam kan [voornaam minderjarige01] dan de vader laten zien hoe zijn leven daar is en in Nederland kan hij kennismaken met de Nederlandse cultuur en gewoonten alsook met de familie van de vader.
Het verzoek van de vader om de kinderalimentatie op nihil te stellen zolang de moeder geen medewerking verleent aan de uitvoering van de omgangsregeling, zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank ziet, nu de moeder ter zitting duidelijk heeft aangegeven dat zij zal meewerken aan het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige01] en zich ook zal blijven inzetten voor het traject ouderschapsbemiddeling, geen reden om de kinderalimentatie als dwangmiddel in te zetten.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank acht zich bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie, nu het hier een nevenverzoek bij een verzoek ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid betreft en de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van dat verzoek. Dit alles volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het bepaalde in artikel 3 sub d van de Alimentatieverordening.
De ouders zijn het er voorts over eens dat het verzoek om wijziging van de kinderalimentatie naar Nederlands recht zal worden beoordeeld.
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 1:401 eerste lid BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Nu de vader een wijziging van omstandigheden heeft gesteld, de ouders zijn het ook erover eens dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden nu de moeder en [voornaam minderjarige01] naar Vietnam zijn verhuisd, kan hij worden ontvangen in zijn verzoek. De rechtbank zal hierna beoordelen of voornoemde gewijzigde omstandigheden ook juridisch relevant zijn.
Inhoudelijke beoordeling
De vader stelt dat de vastgestelde kinderalimentatie, nu de moeder en [voornaam minderjarige01] woonachtig zijn in Vietnam, niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het levensonderhoud in Vietnam is vele malen goedkoper dan in Nederland, zeker 50%, aldus de vader. De behoefte die bij de beschikking van 28 februari 2022 is vastgesteld op € 338,- per maand dient daarom te worden gehalveerd tot € 169,- per maand. Voorts ontving de moeder in Nederland een bijstandsuitkering en in Vietnam heeft de moeder een goede baan gevonden, waardoor zij nu wel draagkrachtruimte heeft. De vader acht het daarom redelijk om de kinderalimentatie vast te stellen op € 100,- per maand.
De moeder betwist dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De kosten voor opvoeding van een (buitenlands) kind in [plaats03] zijn hoog, zeker € 800,- per maand. Daarnaast betaalt de moeder nog de kosten voor een internationale zorgverzekering en de kosten voor kinderopvang. De behoefte van [voornaam minderjarige01] is door zijn verhuizing dus zeker niet gewijzigd. Voorts kan van de moeder nog steeds geen draagkracht worden aangenomen, gezien haar inkomen op dit moment. Zij verdient ongeveer 10.000.000,- Vietnamese dong per maand. De in de beschikking van 28 februari 2022 bepaalde kinderalimentatie vindt de moeder daarom nog steeds juist en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de gemotiveerde betwisting door de moeder de vader zijn stelling dat de behoefte van [voornaam minderjarige01] is veranderd onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de bij beschikking van 28 februari 2022 vastgestelde behoefte van [voornaam minderjarige01] € 338,- per maand. Voorts is zowel de draagkracht van de moeder, als de draagkracht van de vader (ongeveer) hetzelfde gebleven. De vader verdient nagenoeg hetzelfde als begin van dit jaar. Het huidige inkomen van de moeder bedraagt 10.000.000,- Vietnamese dong, omgerekend € 426,- per maand. De moeder verdient daarmee naar Nederlandse maatstaven nog steeds onder de bijstandsnorm. De draagkracht van de moeder is dus niet toegenomen, zoals de vader stelt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de vader aangevoerde wijziging van omstandigheden niet dient te leiden tot een wijziging van de kinderalimentatie en de rechtbank zal het verzoek van de vader afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2022 –: bepaalt dat de minderjarige:
[minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] ,
  • bij de vader zal zijn: één week in de kerstperiode, één week in het voorjaar, indien in Vietnam mogelijk, de eerste volle week van mei, en twee weken in de zomerperiode, waarbij het contact in het voorjaar in Vietnam, in de zomerperiode in Nederland en in de kerstperiode afwisselend in Nederland (in de even jaren) en in Vietnam (in de oneven jaren) zal plaatsvinden, de ouders kunnen daarbij bij ouderschapsbemiddeling nadere invulling geven aan de precieze data en invulling van deze contactmomenten en de verdeling van de kosten van de omgang;
  • twee keer per week met de vader kan beeldbellen, op een tijdstip dat voor [voornaam minderjarige01] goed uitkomt, in onderling overleg tussen de ouders nader te bepalen, en met bepaling dat de moeder het contact met de vader zal leggen;
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de overige verzoeken van de vader en van de moeder;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2023.