ECLI:NL:RBDHA:2023:16574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.30459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Kaikai, waarin aan hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 3 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris te laat de grondslag van bewaring heeft omgezet, maar de rechtbank concludeert dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de maatregel tijdig heeft omgezet en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn. Eiser heeft zich namelijk niet aan de Vreemdelingenwetgeving gehouden en er zijn risico's dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.

Daarnaast betoogde eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een gedwongen terugkeer naar Marokko. Eiser heeft wisselend verklaard over zijn nationaliteit, maar de rechtbank concludeert dat er nog steeds zicht op uitzetting is. Eiser stelde ook dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten tot inbewaringstelling. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30459

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 31 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris de maatregel tijdig omgezet?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris te laat de grondslag van bewaring heeft omgezet. Voorafgaand aan de onderhavige maatregel zat eiser namelijk in bewaring op grond van artikel 59b van het Vw 2000. Op 24 augustus 2023 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen de asielbeschikking ongegrond verklaard en op 31 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de bewaring omgezet naar de huidige grondslag. De staatssecretaris is dus zeven dagen te laat met de omzetting van de bewaring.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de beoordeling of een grondslag tijdig is omgezet alleen kan worden gedaan naar aanleiding van het beroep tegen de maatregel waarvan wordt betoogd dat die ten onrechte te laat is omgezet. [1] Omdat de maatregel die op 31 juli 2023 is opgelegd op grond van artikel 59b van het Vw 2000 niet ter toetsing voorligt, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of die maatregel te laat is omgezet. Ten overvloede heeft de staatssecretaris op zitting gesteld dat een schadevergoeding is aangeboden aan eiser en is geaccepteerd door de gemachtigde die eiser toen had.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware grond 3a feitelijk juist is en terecht is tegengeworpen. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt is eiser niet op rechtmatige wijze Nederland ingereisd. Eiser heeft nog geen document overgelegd waarmee hij kan aantonen dat hij Nederland rechtmatig is ingereisd. Ook is de rechtbank van oordeel dat de zware grond 3b feitelijk juist is en terecht is tegengeworpen. Eiser is namelijk op 25 maart 2019 met onbekende bestemming vertrokken uit het asielzoekerscentrum. Uit vaste rechtspraak volgt dat, om deze zware gronden aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [2] Verder heeft de staatssecretaris de lichte grond 4a terecht tegengeworpen. Eiser heeft namelijk niet voldaan aan zijn meldplicht uit artikel 4.39 van het Vb 2000. Ook is niet gebleken dat hij beschikt over een document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat, door niet te voldoen aan deze verplichtingen, het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrekt. De gronden kunnen de maatregel dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd ten aanzien van de overige gronden doet daar niet aan af en behoeft daarom geen bespreking.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Eiser betoogt dat de laissez-passer aanvraag aan de Marokkaanse autoriteiten dateert van 17 september 2019. Hier wordt periodiek op gerappelleerd. Na vier jaren kan echter volgens eiser worden gesteld dat er geen zicht is op uitzetting.
6.1.
De rechtbank overweegt dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn nationaliteit. Tijdens de eerdere bewaring, die is opgelegd op 29 augustus 2019, is de staatssecretaris enkel uitgegaan van de Marokkaanse nationaliteit. Nadat hij opnieuw in bewaring is gesteld op 6 juni 2023 heeft eiser verklaard dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris op 14 juli 2023 een laissez-passer aanvraag heeft verstuurd naar de Marokkaanse autoriteiten. Naar aanleiding van een document dat eiser, na het vertrekgesprek van 31 augustus 2023, heeft overgelegd met betrekking tot zijn gestelde Algerijnse nationaliteit, heeft de staatssecretaris op 1 september 2023 een laissez-passer aanvraag verzonden naar de Algerijnse autoriteiten.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank neemt hierin mee dat de nationaliteit van eiser nog niet vast staat. Desondanks dient er zicht op uitzetting te bestaan naar een land waarheen een gedwongen terugkeer mogelijk is. [3] De rechtbank overweegt dat gedwongen uitzetting naar Algerije niet mogelijk is. [4] Naar Marokko is wel gedwongen terugkeer mogelijk. [5] De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris tijd gegund mag worden om onderzoek te doen naar de daadwerkelijke nationaliteit van eiser. Er bestaan, gelet op overweging 6.1, nog voldoende aanknopingspunten dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Dit omdat eiser eerder heeft verklaard dat hij is geboren in Marokko en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Op basis daarvan heeft de rechtbank in een eerdere uitspraak van 26 juli 2023 [6] geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht richt op Marokko. Nu op de recente laissez-passer aanvragen aan Marokko en Algerije nog geen reactie is ontvangen, kan niet worden gezegd dat zicht op uitzetting ontbreekt. Ook verder is niet gebleken dat het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijk termijn in het concrete geval van eiser ontbreekt. [7]
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten opleggen?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten opleggen. Eiser betoogt dat een lichter middel passender is in zijn situatie aangezien hij ziek is en hij alle informatie heeft verstrekt om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De niet onderbouwde stelling dat eiser ziek is en heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, doen daaraan niet af. Het risico bij het opleggen van een lichter middel is namelijk te groot. De staatssecretaris heeft dit voldoende gemotiveerd in de maatregel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
2.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.ABRvS 22 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:873.
4.ABRvS 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1813.
5.ABRvS 2 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1681.
6.Rb. Den haag (zp. Groningen), ECLI:NLRBDHA:2023:11052.
7.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
8.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.