ECLI:NL:RBDHA:2023:16439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.14172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 27 september 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om te verifiëren of aan eiser een loopbrief was uitgereikt en of de termijn voor het terugnameverzoek aan Bulgarije was overschreden. Eiser stelde dat de termijn voor het indienen van het terugnameverzoek te laat was en dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 18 januari 2023 was ingediend, en dat de autoriteiten van Bulgarije op 20 maart 2023 akkoord gingen met het terugnameverzoek. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het terugnameverzoek niet was overschreden en dat Bulgarije verantwoordelijk bleef voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser voerde aan dat de termijn voor het plaatsen van vingerafdrukken in Eurodac was overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat deze overschrijding geen gevolgen had voor de verantwoordelijkheidskwestie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van eiser niet in behandeling had genomen en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat Bulgarije, door het terugnameverzoek te aanvaarden, had gegarandeerd dat de aanvraag van eiser in behandeling zou worden genomen met inachtneming van internationale verplichtingen. Eiser had niet aangetoond dat hij in Bulgarije zou worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de naleving van de internationale verplichtingen door Bulgarije en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting te Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 27 september 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht na te gaan of aan eiser een loopbrief is uitgereikt en deze in dat geval over te leggen. Voorts is verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van eiser dat de termijn voor het terugnameverzoek aan Bulgarije is overschreden. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Eiser is in de gelegenheid gesteld te reageren en heeft daar gebruik van gemaakt.
Met instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek op 16 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2002 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom op 20 maart 2023 de autoriteiten van Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening. [1] Op 24 maart 2023 zijn de autoriteiten van Bulgarije daarmee akkoord gegaan.
Gronden van beroep
3. Eiser voert allereerst aan dat het terugnameverzoek aan Bulgarije te laat is ingediend, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. Aan eiser is namelijk voorafgaand aan de ondertekening van zijn aanvraag op 25 januari 2023 door middel van een M35-H-formulier, een zogeheten loopbrief uitgereikt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 september 2023 volgt dat de dag waarop een dergelijke loopbrief aan de asielzoeker wordt uitgereikt, als datum geldt waarop een verzoek om internationale bescherming is ingediend. [2] Deze datum markeert daarom ook de aanvang van de termijn waarbinnen een terugnameverzoek op grond van de Dublinverordening bij een andere lidstaat moet worden ingediend. Eiser weet niet meer wanneer de loopbrief aan hem is uitgereikt maar dit was mogelijk eerder dan 18 januari 2023. Hierbij is volgens eiser verder van belang dat ook de termijn om zijn vingerafdrukken in Eurodac te plaatsen is overschreden. Deze termijn bedraagt 72 uur na de indiening van het verzoek om internationale bescherming. [3] Verder heeft verweerder artikel 3.107b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geschonden door eisers asielverzoek niet binnen drie dagen na indiening van dat verzoek te registeren. Tot slot heeft verweerder geen volledig procesdossier aangeleverd door de aan eiser uitgereikte loopbrief niet aan de stukken toe te voegen.
4. Daarnaast voert eiser aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In ieder geval dienen de antwoorden van het Hof van Justitie van de EU op de prejudiciële vragen over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [4] te worden afgewacht. Indien wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt uitgegaan, heeft verweerder ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken. [5] Daar was, op basis van de familieleden van eiser in Nederland, zijn mishandeling in Bulgarije, en eisers medische problemen, wel aanleiding voor.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Is Nederland verantwoordelijk omdat de termijn voor het indienen van een terugnameverzoek is overschreden?
5. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening wordt een verzoek tot terugname zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodac-verordening. Indien het verzoek tot terugname niet binnen de in het tweede lid vermelde termijn wordt ingediend, berust op grond van het derde lid van dit artikel de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend.
6. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verweerder op 25 januari 2023 een Eurodac-treffer heeft verkregen, waaruit bleek dat eiser op 26 oktober 2022 een asielaanvraag in Bulgarije had ingediend. Verweerder heeft vervolgens op 20 maart 2023, en dus binnen de voorgeschreven termijn van twee maanden, Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Er is reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser bij Nederland is komen te liggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de termijn voor het plaatsen van vingerafdrukken in Eurodac overschreden en is Nederland daarom alsnog verantwoordelijk geworden?
7. Wat partijen vervolgens in essentie nog verdeeld houdt, is de vraag of de termijn voor het plaatsen van de vingerafdrukken in Eurodac is overschreden en, zo ja, of daaraan consequenties moeten worden verbonden voor de verantwoordelijkheid van Nederland.
8. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening neemt elke lidstaat onverwijld de vingerafdrukken van een asielzoeker en zendt hij deze zo spoedig mogelijk en uiterlijk 72 uur na de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, lid 2, van de Dublinverordening toe aan het centraal systeem.
9. Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening wordt een verzoek om internationale bescherming geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen.
10. In de hiervoor aangehaalde uitspraak van 21 september 2023 heeft de Afdeling overwogen dat het arrest van het Hof van Justitie van de EU (het Hof) in de zaak Mengesteab [6] zo moet worden uitgelegd, dat indien aan de vreemdeling een loopbrief wordt uitgereikt, de datum van dit document bepalend is voor de aanvang van de asielprocedure in Nederland, zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening.
11. Eiser stelt dat aan hem een loopbrief is uitgereikt en dat de datum op deze brief de aanvang van zijn asielprocedure in Nederland markeert. Noch eiser, noch verweerder heeft echter (een kopie van) de loopbrief overgelegd. De rechtbank gaat er desondanks van uit dat aan eiser wel een loopbrief is uitgereikt omdat, zoals hierna zal blijken, niet in geschil is dat eiser zich eerder dan 25 januari 2023 voor het aanvragen van asiel heeft gemeld en redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij alleen door middel van een loopbrief op de hoogte kan zijn geraakt van het feit dat hij zich op 25 januari 2023 voor de (formele) indiening van zijn asielaanvraag (opnieuw) bij verweerder moest melden.
12. Bij ontbreken van een kopie van de loopbrief heeft verweerder een schermafdruk van de registratie van eiser in Smartflow [7] overgelegd. Hierop staat achter ‘datum aanvraag’
18 januari 2023vermeld. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 september 2023 volgt dat de loopbrief de gegevens van de vreemdeling vermeldt conform de registratie in Smartflow. [8] Nu de registratie van de vreemdeling in Smartflow aldus aan het uitreiken van de loopbrief vooraf gaat, volgt de rechtbank verweerder in zijn betoog dat de loopbrief niet eerder dan op 18 januari 2023 aan eiser kan zijn uitgereikt. Deze datum komt bovendien overeen met de datum van eerste aanmelding die is genoemd in het aanmeldgehoor Dublin met eiser. [9] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de loopbrief eerder aan hem is uitgereikt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser op 18 januari 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
13. Uit het dossier blijkt niet wanneer bij eiser vingerafdrukken zijn afgenomen. Wel staat vast dat eisers vingerafdrukken op 25 januari 2023 aan het Eurodac-systeem zijn toegevoegd. Nu het asielverzoek dateert van 18 januari 2023, had verweerder dit echter op zijn laatst op 21 januari 2023 moeten doen. De termijn van artikel 9, eerste lid, van de Eurodac-verordening is dan ook overschreden. De Eurodac-verordening, noch de Dublinverordening verbindt echter gevolgen aan een dergelijke termijnoverschrijding. Artikel 9 van de Eurodac-verordening bepaalt daarentegen juist dat een overschrijding van de termijn lidstaten niet ontslaat van de verplichting om de vingerafdrukken alsnog aan het systeem toe te voegen. De enkele overschrijding van deze termijn kan daarom niet afdoen aan de vaststelling dat niet Nederland, maar Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser is tot slot niet in zijn belangen geschaad, nu verweerder op 25 januari 2023 zijn vingerafdrukken alsnog in Eurodac heeft vergeleken, waardoor eiser niet nodeloos lang in onzekerheid heeft verkeerd over het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
Is artikel 3.107b van het Vb geschonden?
14. Eiser heeft weliswaar gesteld dat artikel 3.07b van het Vb is geschonden maar niet concreet toegelicht of de rechtbank daar gevolgen aan moet verbinden en zo ja, welke. Niettemin zal de rechtbank deze stelling van eiser als beroepsgrond beoordelen. Op grond van artikel 3.107b van het Vb dient verweerder een verzoek om internationale bescherming binnen drie werkdagen na dat verzoek te registeren. Uit wat hiervoor onder 12 is overwogen blijkt dat eisers gegevens op 18 januari 2023 door verweerder zijn geregistreerd en dat dit ook de datum is waarop het asielverzoek geacht wordt te zijn ingediend. De beroepsgrond slaagt reeds daarom niet.
Mag verweerder ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
15. Uit het voorgaande volgt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Als uitgangspunt geldt verder dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in het algemeen ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling heeft dit uitgangspunt recent bevestigd in haar uitspraken van 16 augustus 2023. [10] De Afdeling komt op basis van de beschikbare informatie onder meer tot de conclusie dat Dublinclaimanten in Bulgarije geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Dit betekent dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat verweerder in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit heeft mogen gaan. Eiser is daar niet in geslaagd. De enkele verwijzing naar de uitspraken van de zittingsplaatsen Zwolle [11] en Den Haag [12] is daarvoor onvoldoende, nu deze dateren van voor de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling en eiser bovendien heeft nagelaten te onderbouwen dat hij, in weerwil van het oordeel van de Afdeling, in Bulgarije onderworpen zal worden aan een behandeling die strijd is met artikel 4 van het Handvest.
16. Daarbij komt dat Bulgarije met de aanvaarding van het terugnameverzoek heeft gegarandeerd dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen en met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de Europese wet- en regelgeving zal worden beoordeeld. Als eiser in Bulgarije toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van de zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor zover in Bulgarije sprake is van tekortkomingen in het asielsysteem (bestaande uit een wijdverspreide pushbackpraktijk aan de buitengrens), zijn er immers geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ook Dublinclaimanten, zoals eiser, daarmee te maken krijgen.
Had verweerder gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening
18. In wat eiser heeft aangevoerd over zijn persoonlijke situatie ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de behandeling van zijn asielverzoek, ondanks de verantwoordelijkheid van Bulgarije, aan zich had moeten trekken. Eiser heeft de gestelde mishandeling in Bulgarije niet onderbouwd. Van de huidaandoening die hij zegt te hebben opgelopen in de gesloten opvang in Bulgarije, is geen (medische) onderbouwing overgelegd. Het gestelde verblijf van twee ooms in Nederland leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser in zijn aanmeldgehoor weliswaar heeft verklaard dat hij twee ooms heeft in Nederland maar tevens dat hij niet bij hen wenst te verblijven. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
20. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013.
3.Artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 603/2013 van 26 juni 2013.
5.Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6.ECLI:EU:C:2017:587.
7.Het systeem van verweerder waarin vreemdelingen kunnen worden geregistreerd.
8.Zie r.o. 9 van de uitspraak.
9.Rapport Aanmeldgehoor Dublin, p. 9.