In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres had op 14 juli 2020 een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar zoon, referent, maar deze aanvraag werd op 11 februari 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd ook ongegrond verklaard. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 29 november 2022, waarin de staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, bleef de afwijzing van de mvv-aanvraag in het besluit van 6 maart 2023 gehandhaafd.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een belangenafweging moet maken, ook wanneer familieleven wordt aangenomen. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris een te zware toets heeft gehanteerd en dat de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel uitvalt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken in zijn afweging. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, waarbij het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van eiseres en referent.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en de staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt en bekendgemaakt op 14 september 2023.