ECLI:NL:RBDHA:2023:16214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek Draaginsigne Gewonden door staatssecretaris van Defensie

In deze zaak heeft eiser, een voormalig dienstplichtige, een verzoek ingediend om toekenning van het Draaginsigne Gewonden (dig) bij de staatssecretaris van Defensie. Dit verzoek werd afgewezen, waarop eiser beroep aantekende. De rechtbank Den Haag heeft op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser heeft in zijn verzoek drie specifieke gebeurtenissen genoemd die volgens hem hebben geleid tot een posttraumatisch stressstoornis (PTSS) en lichamelijke klachten. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op basis van een onderzoek door de Centrale Adviescommissie Draaginsigne Gewonden (CADIG), die geen bevestigende getuigenverklaringen kon vinden die voldeden aan de criteria van het Besluit Draaginsigne Gewonden 2017.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde gebeurtenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden zoals beschreven. De rechtbank oordeelde dat de CADIG voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de afwijzing van het verzoek op juiste gronden is gebaseerd. Eiser heeft betoogd dat de afwijzing van zijn aanvraag niet voldoende gemotiveerd was en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om vragen te stellen aan de commandant die als getuige was gehoord. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen schending van het recht op hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat de bezwaarprocedure een volledige heroverweging mogelijk maakte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de gebeurtenissen aannemelijk te maken en dat de criteria voor toekenning van het Draaginsigne Gewonden strikt zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. van de Nadort),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om in aanmerking te komen voor toekenning van het Draaginsigne Gewonden (dig) afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 23 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was namens verweerder brigadegeneraal [naam 1], plaatsvervangend voorzitter van de Centrale Adviescommissie Draaginsigne Gewonden (CADIG), aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1972, is van maart tot september 1993 als dienstplichtige uitgezonden naar Bosnië. Aan hem is een militair invaliditeitspensioen toegekend, uitgaande van een invaliditeitspercentage van 80% met dienstverband.
2. In zijn verzoek om toekenning van een draaginsigne gewonden heeft eiser drie gebeurtenissen vermeld die volgens hem hebben geleid tot een posttraumatisch stressstoornis (PTSS) met lichamelijke stressklachten, namelijk:
  • een mijnincident;
  • een bedreiging met een AK-47;
  • het zien van twee mannen die door het hoofd geschoten waren.
Verder heeft eiser in zijn verzoek vermeld dat Opperwachtmeester Instructeur [naam 2] zijn directe commandant was (hierna: de commandant).
3. Verweerder heeft het verzoek bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft vermeld dat de CADIG nader onderzoek heeft gedaan en getuigenverklaringen heeft bestudeerd om de door eiser genoemde gebeurtenissen te verifiëren. Dit onderzoek en deze getuigenverklaringen hebben geen omstandigheden kunnen bevestigen die voldoen aan de criteria van het Besluit Draaginsigne Gewonden 2017 (hierna: het Besluit).
4. Bij het bestreden besluit is verweerder uitgebreider ingegaan op de door eiser vermelde gebeurtenissen.
Wat betreft het mijnincident heeft verweerder vermeld dat in de samenvatting ten behoeve van de behandelplanbespreking van de afdeling Psychiatrie van het Centraal Militair Hospitaal te Utrecht is aangegeven dat eiser ‘bijna’ op een mijn heeft gestaan. Uit de informatie die de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) aan de CADIG heeft verstrekt op 6 oktober 2021 maakt verweerder op dat eiser heeft aangegeven dat hij ‘op een paar centimeter na een antipersoneelsmijn heeft gemist’. Eiser zou daar door een kameraad op zijn geattendeerd. Ook de commandant kan zich niet herinneren dat eiser op een mijn zou hebben gestaan. Om die reden is dit door eiser genoemde incident niet genoegzaam aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
Datzelfde geldt volgens verweerder voor de gebeurtenis waarbij eiser stelt dat een ex-Joegoslaaf een AK-47 onder zijn kin zou hebben geplaatst. De commandant kan zich deze gebeurtenis niet herinneren. Verweerder heeft deze gebeurtenis ook niet gezien in de behandelinformatie van de MGGZ. Om die reden vindt verweerder ook niet aannemelijk dat de PTSS is veroorzaakt door deze gebeurtenis.
Ook het zien van twee mannen die door het hoofd zijn geschoten vindt verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien kan deze gebeurtenis volgens verweerder niet leiden tot toekenning van het dig. Ervan uitgaande dat deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden op de door eiser omschreven wijze is eiser daarmee blootgesteld aan de directe afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld. Conform de toelichting bij artikel 3 van het Besluit moet er echter sprake zijn van een actief handelen ten aanzien van de slachtoffers van oorlogsgeweld. Dit is in eisers situatie niet (herhaaldelijk of langdurig) aan de orde.
Wat zijn de regels?
5. Zie de bijlage bij deze uitspraak.
Wat voert eiser aan in beroep?
6. Eiser betoogt dat uit het primaire besluit niet blijkt op welke gronden de aanvraag is afgewezen. De motivering is pas in juli 2022 (deels) kenbaar gemaakt, nadat de gronden van het bezwaar al waren aangevuld. Met de motivering uit het bestreden besluit is eiser eerst in bezwaar geconfronteerd. Dit knelt temeer omdat verweerder eiser had moeten confronteren met de gegevens die waren verzameld, zoals de verklaring van de commandant. Eiser vindt dat de commandant ten onrechte is gehoord buiten hem om en dat de verklaring niet deugdelijk is opgetekend. Bovendien had eiser in de gelegenheid behoren te worden gesteld de commandant vragen te stellen. Eiser vindt verder dat het ontbreken van een motivering bij het primaire besluit op deze manier niet bij het bestreden besluit mocht worden hersteld. Ook vindt eiser dat om die reden een hogere proceskostenveroordeling moet worden toegekend.
Verder betoogt eiser dat verweerder hem ten onrechte geen dig heeft toegekend. De lijst van artikel 3, eerste lid, van het Besluit is volgens de toelichting niet limitatief, aldus eiser. Eiser voert aan dat ten tijde van de uitzending veel mijnen lagen in het gebied waar hij opereerde en dat er dus een constante dreiging was. De dreiging wordt bevestigd door de commandant. Een dergelijke dreiging komt volgens hem overeen met de voornoemde excessieve geweldsuitoefening dan wel dreiging daarvan. Verder voert eiser aan dat de dreiging met een AK-47 een van de incidenten is als gevolg waarvan hij een PTSS heeft. Volgens hem valt de gebeurtenis bovendien onder een excessieve geweldsuitoefening dan wel dreiging tegen zijn persoon. Wat betreft de man en zoon die door het hoofd waren geschoten voert eiser aan dat het vinden van de lichamen een blootstelling is aan de afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld.
Het oordeel van de rechtbank
Heroverweging in bezwaar
7. De rechtbank toetst het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak staat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet in de weg aan aanvulling van de motivering van het primaire besluit. Immers, ook met een andere grondslag is handhaving van hetzelfde besluit denkbaar. [1] De bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging. Ook is geen sprake van schending van het recht op hoor en wederhoor. Bij e-mail van 15 juli 2022 heeft verweerder eiser de stukken gestuurd die aan het primaire besluit ten grondslag hebben gelegen. Eiser heeft daarop op 31 augustus 2022 schriftelijk gereageerd. Hij is daarbij ingegaan op de verklaring van de commandant. Ook bij de rechtbank heeft eiser daarop kunnen reageren.
Bewijslast
8. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door hem omschreven. [2]
9. Hoewel dit dus niet (primair) op de weg van verweerder lag, heeft de CADIG informatie ingewonnen naar aanleiding van de aanvraag van eiser. De CADIG heeft geïnformeerd bij eiser naar namen van mensen die de door hem genoemde incidenten kunnen bevestigen. Desgevraagd heeft eiser bij e-mail van 9 september 2021 laten weten dat zijn dienstkameraden [naam 3] en [naam 4] zouden kunnen getuigen. Verweerder heeft deze personen gezocht. De aangeschreven [naam 3] heeft bij email van 4 oktober 2021 laten weten dat hij niet op dezelfde missie is geweest als eiser. Verweerder heeft [naam 4] niet gevonden.
10. Verder heeft luitenant-kolonel [naam 5], lid van de CADIG, de secretaris van de CADIG bij e-mail van 7 september 2021 laten weten dat hij had gesproken met de commandant. In deze e-mail staat dat de commandant zich het mijnincident en de bedreiging met een AK-47 niet kan herinneren. Anders dan eiser betoogt, is er (in het bestuursrecht) geen rechtsregel die of rechtsbeginsel dat verweerder verplichtte om de commandant in eisers bijzijn te horen, eiser in de gelegenheid te stellen om de commandant vragen te stellen of om de verklaring van de commandant letterlijk op te tekenen.
Aannemelijkheid en kwalificatie gebeurtenissen
11. Indien ervan wordt uitgegaan dat eiser de gebeurtenissen aannemelijk heeft gemaakt, wordt getoetst of deze gebeurtenissen zijn aan te merken als omstandigheden in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit. Anders dan eiser betoogt, staat in de toelichting op het Besluit niet dat artikel 3, eerste lid, geen limitatieve opsomming bevat. Dit staat in de toelichting op artikel 4 en heeft betrekking op de opsomming in artikel 4, eerste lid, van het Besluit. [3] De rechtbank beschouwt de opsomming van artikel 3, eerste lid, van het Besluit wel als limitatief.
12. Wat betreft de toekenning van het militair invaliditeitspensioen overweegt de rechtbank dat dit, zoals eiser ook onderkent, op zichzelf onvoldoende is om de door eiser genoemde gebeurtenissen aannemelijk te achten. [4]
mijnincident
13. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij op een mijn heeft gestaan. Dit blijkt ook niet uit de medische informatie in het dossier. In het behandelplan van de afdeling psychiatrie van het Centraal Militair Hospitaal te Utrecht staat bij de anamnese dat eiser een keer
bijnaop een mijn stond. In een brief van kapitein B. Heinsman MSc, psycholoog van de MGGZ, van 6 oktober 2021 staat als opgetekende ervaring dat eiser op een paar centimeter na een antipersoneelsmijn heeft gemist waar hij door een kameraad op werd geattendeerd. Ook blijkt dit niet uit de verklaring van de commandant. De commandant heeft slechts verklaard dat de situatie in voormalig Joegoslavië als bedreigend ervaren kon worden door diverse personen.
14. Het bijna stappen op een mijn of een algemene dreiging (van mijnen), voor zover kan worden aangenomen dat daarvan sprake is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om enige dreiging aan te nemen. Dit is echter niet voldoende om aan te nemen dat eiser in persoon (mede) tegen hem gerichte enige andere vorm van excessieve geweldsuitoefening dan wel een dreiging daarvan heeft ondergaan in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit.
bedreiging met een AK-47
15. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het incident met een AK-47 heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat dit een van de incidenten is als gevolg waarvan hij lijdt aan een PTSS, maar hij heeft dit niet (met stukken) onderbouwd.
zien van twee mannen die door het hoofd geschoten waren
16. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder niet ontkent dat eiser twee mannen heeft gezien die door het hoofd waren geschoten en dat hij daarmee is blootgesteld aan de directe afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld. De rechtbank gaat ervan uit dat dit niet langer in geschil is.
17. De vraag is of eiser door deze gebeurtenis herhaaldelijk of langdurig is blootgesteld in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van het Besluit. Uit de toelichting op artikel 3 van het Besluit blijkt dat psychisch letsel, veroorzaakt door het enkel zien van schokkende situaties aangaande anderen dan de militair zelf, geen aanleiding kan vormen voor toekenning van het dig. Er moet, zo staat in die toelichting, sprake zijn van actief handelen ten aanzien van slachtoffers van oorlogsgeweld, bijvoorbeeld het ruimen van massagraven of het langdurig en veelvuldig verplegen van slachtoffers. Niet is gebleken dat de blootstelling in het geval van eiser op die manier heeft plaatsgevonden.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Aan het betoog van eiser over de hoogte van de proceskosten komt de rechtbank daarom niet toe.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:11, eerste lid
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Besluit Draaginsigne Gewonden 2017
Artikel 3, eerste lid
Het draaginsigne wordt toegekend aan de militair of de gewezen militair die:
a. onder oorlogsomstandigheden of daarmee overeenkomende situaties het Koninkrijk der Nederlanden dient of heeft gediend; en
b. gedurende het vervullen van zijn plicht:
1º direct betrokken is geweest bij een (mede) tegen hem gerichte gevechtshandeling dan wel (mede) tegen hem gerichte gevechtshandelingen; of
2º in persoon (mede) tegen hem gerichte enige andere vorm van excessieve geweldsuitoefening dan wel een dreiging daarvan heeft ondergaan; of
3º herhaaldelijk of langdurig in persoon, anders dan het enkel vernemen, horen zeggen of zien is blootgesteld aan de directe afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld; en
c. als gevolg daarvan ernstig lichamelijk gewond is geraakt of ernstig psychisch letsel heeft opgelopen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2377 (https://new.navigator.nl/document/idc2f0dba5bf654542b28ba40fb8a6101f?ctx=WKNL_CSL_134).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:73 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2023:73)
3.Zie Staatscourant 2017, nr. 10580, p. 4.
4.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 25 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1414.