In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis. Appellanten ontvingen vanaf 4 oktober 2010 bijstand op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van signalen dat appellant mogelijk op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant betrokken was bij het ophalen en mogelijk handelen in oud ijzer en het bewerken van metaal. Het college heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden.
De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten geen inzicht hebben gegeven in de omvang van de werkzaamheden, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij recht op bijstand hadden. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen schending was van het recht op hoor en wederhoor, aangezien de wijziging van de grondslag van de besluitvorming tijdens de hoorzitting was besproken. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.