ECLI:NL:RBDHA:2023:16132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/3640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie en re-integratie-inspanningen van een werkgever onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een verzoek tot bekorting van een loonsanctie. Eiseres had een loonsanctie opgelegd gekregen omdat het Uwv van mening was dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werkneemster, die sinds 2019 ziek was. Eiseres had een deskundigenoordeel aangevraagd, waaruit bleek dat er op dat moment geen reële arbeidsmogelijkheden waren voor de werkneemster. De rechtbank oordeelde dat eiseres mocht uitgaan van de juistheid van dit deskundigenoordeel en dat de inspanningsverplichting niet zo ver strekte dat zij ook bij de bedrijfsarts moest informeren naar medische adviezen die zij niet had kunnen inzien. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit van het Uwv, waardoor de loonsanctie ten onrechte was verlengd. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd [vestigingsplaats], eiseres

gemachtigde: P.S. Dijkstra,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv het verzoek van eiseres tot het bekorten van de haar opgelegde loonsanctie als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 5 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 24 april 2023 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief met bijlagen van 24 januari 2023 de gronden van beroep aangevuld, met daarbij gevoegd een medisch advies van drs. D.C. Heijstek, bedrijfsarts-medisch adviseur van 29 juni 2022. Verder heeft eiseres bij brief van 21 september 2023 nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde, voor wie drs. D.C. Heijstek, voornoemd, is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever, eiseres. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiseres van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiseres.
Inleiding
1.1.
Mevrouw [naam] (werkneemster) is vanaf 29 april 2013 in dienst bij eiseres en is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 28 uur per week. Met ingang van 11 november 2019 heeft zij zich ziekgemeld.
1.2.
Op 10 november 2020 heeft eiseres bij het Uwv een deskundigenoordeel aangevraagd. In dit deskundigenoordeel van 14 januari 2021, heeft de heer B.L.J. Peteri, arbeidsdeskundige van het Uwv, de re-integratie-inspanningen van eiseres als volgt beoordeeld:
“Er zijn tot op heden geen reële arbeidsmogelijkheden. De bedrijfsarts heeft een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Dit profiel wordt plausibel geacht door de verzekeringsarts. Werkgever heeft vervolgens arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten. De arbeidsdeskundige concludeert dat er door de beperkingen, en specifiek ten aanzien van evenwicht en reizen, geen reële arbeidsmogelijkheden zijn. Ik kan deze overwegingen volgen. De re-integratie-inspanningen van werkgever zijn dan ook voldoende te noemen tot op heden. Zorgvuldigheid halve wil ik opmerken dat het van belang is en blijft om het beloop te volgen en waar nodig de re-integratie bij te stellen.”
1.3.
Op 12 augustus 2021 heeft werkneemster bij het Uwv een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet WIA. Om in verband hiermee de re-integratie-inspanningen van eiseres te onderzoeken, heeft het Uwv eiseres verzocht om een aanvulling op het re-integratieverslag. Omdat eiseres de verzochte aanvulling niet binnen de door het Uwv gestelde termijn heeft aangeleverd, heeft het Uwv geconcludeerd dat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en bij besluit van 31 augustus 2021 het tijdvak waarin werkneemster jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken tot 7 november 2022 (de loonsanctie), in aansluiting op de afloop van de wachttijd
van 104 weken (8 november 2021). Tegen de loonsanctie is geen rechtsmiddel aangewend.
In verband met het opleggen van de loonsanctie heeft het Uwv werkneemster bericht dat de behandeling van haar aanvraag om een WIA-uitkering is uitgesteld.
1.4.
Op 1 september 2021 heeft eiseres het Uwv verzocht de loonsanctie te bekorten. Daarop is een e-mailwisseling tussen eiseres en het Uwv gevoerd:
  • Bij e-mailbericht van 8 september 2021 heeft het Uwv aan eiseres bevestigd dat het re-integratieverslag compleet is en inhoudelijk kan worden beoordeeld.
  • Bij e-mailbericht van 9 september 2021 heeft eiseres verklaard dat een traject in spoor 2 was opgestart maar dat dit op aanraden van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige
  • Bij e-mailbericht van 10 september 2021 heeft eiseres desgevraagd aan het Uwv bevestigd dat er sinds het deskundigenoordeel geen activiteiten in spoor 2 meer zijn geweest omdat werkneemster niet in staat was re-integratieactiviteiten uit te voeren, maar dat wel continu bij de bedrijfsarts is getoetst of de situatie was gewijzigd.
Besluitvorming
2. Bij het primaire besluit heeft het Uwv het verzoek tot bekorting van de loonsanctie afgewezen omdat het Uwv vindt dat eiseres de tekortkoming(en) nog niet heeft hersteld. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het Uwv naar het daaraan ten grondslag gelegde rapport van R. Smeulders, arbeidsdeskundige, van 7 oktober 2021, en het verslag van de sociaal-medisch beoordeling van 28 september 2021 van S.L. Giles, arts, dat getoetst en akkoord bevonden is door D.K. Kersten, verzekeringsarts. De arts merkt op dat er geen verbetering is in de medische situatie van eiseres. Tot op heden heeft geen specialistische passende behandeling plaatsgevonden met als mogelijk gevolg een niet succesvol re-integratie en stagnatie van herstel. Hierom wordt het re-integratieverslag medisch niet akkoord geacht, op basis van medisch gemiste kansen in de behandeling vanaf 1 mei 2021 (arbitrair), aldus de arts. De arbeidsdeskundige vindt dat van een van een bevredigend re-integratieresultaat geen sprake is terwijl eiseres hiervoor geen deugdelijke grond heeft.
3. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe voert het Uwv aan dat in bezwaar een herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b heeft plaats gevonden. De verzekeringsarts b&b is van oordeel dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel en de arbeidsdeskundige b&b heeft geen aanleiding gevonden om anders te concluderen. De sociaal-medische begeleiding van de bedrijfsarts is tot datum aanvraag bekorting loonsanctie niet voldoende adequaat geweest, ook vanaf 1 mei 2021, aldus de verzekeringsarts b&b.
Standpunten
4.1.
Eiseres betwist dat zij onvoldoende re-integratieactiviteiten zou hebben ondernomen.
4.2.
Het Uwv handhaaft in het verweerschrift zijn standpunt in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
Toetsingskader
5.1.
Voor werknemers die na twee jaren ziekte een aanvraag op grond van de Wet WIA indienen, wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door het Uwv eerst de zogenaamde poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
5.2.
Indien bij de behandeling van de aanvraag bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedraagt ten hoogste 52 weken.
5.3.
In artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA, is bepaald dat, indien de werkgever nadat een loonsanctie als bedoeld in het negende lid, is gegeven, van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratieverplichtingen heeft hersteld, hij dit meldt aan het Uwv, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld. In het dertiende lid is bepaald dat het Uwv de beschikking of de tekortkoming is hersteld, geeft binnen drie weken na ontvangst van de melding. Het veertiende lid bepaalt, kort samengevat, dat na de vaststelling dat de tekortkoming is hersteld, de loonsanctie na zes weken eindigt.
5.4.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. In de Beleidsregels is onder meer voor de situatie, dat een werkgever of een werknemer zich afvraagt of de re-integratie-activiteiten adequaat zijn, de mogelijkheid tot het vragen van een deskundigenoordeel vermeld. Doel daarvan is te voorkomen dat het re-integratieproces vertraagt of zelfs stokt. Van de werkgever en de werknemer wordt in feite verwacht dat zij in geval van vragen de re-integratie niet laten stagneren, maar dat ze door middel van een deskundigenoordeel de vicieuze cirkel doorbreken.
5.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer de uitspraak van 20 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2382 en die van 2 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3002, mag de werkgever in beginsel uitgaan van de juistheid van een deskundigenoordeel indien een bevestigend antwoord is verkregen op de vraag of de inspanningen tot re-integratie van werkgever en werknemer tot op dat moment voldoende zijn geweest.
Beoordeling
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd in rechte vaststaat, nu eiseres tegen dat besluit geen rechtsmiddel heeft aangewend. Het gaat in deze procedure dus alleen om de beantwoording van de vraag of het Uwv heeft kunnen afzien van het opheffen van de loonsanctie. Niet in geschil is dat werkneemster ten tijde van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet in arbeid had hervat. Het Uwv heeft dan ook terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Daaruit volgt dat het Uwv kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Ook is niet in geschil dat de medische situatie van werkneemster tussen het uitbrengen van het deskundigenoordeel op 14 januari 2021 en de inhoudelijke beoordeling van het re-integratieverslag niet is verbeterd en dat haar arbeidsmogelijkheden in die periode niet zijn toegenomen.
6.2.
De rechtbank overweegt dat in het deskundigenoordeel is vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van eiseres voldoende zijn tot op dat moment. Daarbij is opgemerkt dat het van belang is en blijft om het beloop te volgen en waar nodig de re-integratie bij te stellen, maar dat acht de rechtbank geen voorbehoud ten aanzien van het gegeven deskundigenoordeel (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2439). De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres in beginsel mocht uitgaan van de juistheid van het deskundigenoordeel.
6.3.
Anders dan het Uwv betoogt, strekt de inspanningsverplichting die voor eiseres uit het deskundigenoordeel voortvloeit niet zo ver dat zij ook gehouden was om bij de bedrijfsarts te informeren of in het rapport van de sociaal-medische beoordeling van 8 januari 2021, waarvan eiseres zelf geen kennis heeft kunnen nemen, eventueel nog medische adviezen staan. Eiseres hoefde volgens het deskundigenoordeel zoals zij dat heeft ontvangen immers niet méér te doen dat het beloop te volgen en de re-integratie-inspanningen waar nodig bij te stellen. Aan die verplichting heeft eiseres voldaan door met regelmaat gesprekken te laten plaatsvinden tussen werkneemster en de bedrijfsarts. De omstandigheden zijn gelijk gebleven, zodat er voor bijstelling van de re-integratie door eiseres geen aanleiding was. Van eiseres kon dus niet kon worden verwacht dat zij meer of andere re-integratie-inspanningen zou verrichten dan door haar verricht in de aan het deskundigenoordeel voorafgaande periode. Voor het oordeel dat de inspanningen van eiseres ontoereikend zijn, bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen grond.
6.4.
Dat betekent dat het Uwv eiseres bij het primaire besluit ten onrechte heeft verweten dat zij zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte besloten om de loonsanctie niet te bekorten.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft ook kleeft aan het primaire besluit, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit wordt herroepen en deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit. Dit betekent dat het Uwv ten onrechte de loondoorbetalingsverplichting van eiseres heeft verlengd tot 7 november 2022. Aan de beoordeling van wat eiseres verder heeft aangevoerd, komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet meer toe.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen.
8.1.
De vergoeding van proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase vast op € 1.194,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op een hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1).
Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase stelt de rechtbank de vergoeding vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
8.2.
Het totaalbedrag aan vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komt hiermee op € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiseres;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.