ECLI:NL:RBDHA:2023:16003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat de leefomstandigheden in Frankrijk en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hij verwijst naar het AIDA-rapport van 2022, waaruit blijkt dat slechts 50% van de vreemdelingen in de asielprocedure in Frankrijk een opvangplek toegewezen krijgt. Eiser stelt dat dit in combinatie met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die oordeelden dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Italië, ook van toepassing zou moeten zijn op Frankrijk.

De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gehanteerd. De rechtbank wijst erop dat de situatie in Frankrijk, hoewel zorgelijk, niet zodanig is veranderd dat het vertrouwen in de Franse autoriteiten niet meer gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat de leefomstandigheden waaraan hij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hij wijst ter toelichting hiervan op het AIDA rapport over Frankrijk van 2022. Eiser stelt dat hieruit blijkt dat maar 50% van de vreemdelingen in de asielprocedure in Frankrijk een opvangplek toegewezen krijgt. Bovendien blijkt volgens eiser uit de praktijk dat vele Dublinclaimanten op straat leven door het gebrek aan opvangplaatsen. Eiser verwijst tevens naar de uitspraak van de Afdeling van bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 26 april 2023, waarin de Afdeling oordeelt dat er ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [2] Dit komt door een tekort aan opvangplekken in Italië. In Italië heeft dit tekort aan opvangplekken gevolgen voor 100% van de Dublinclaimanten. In Frankrijk, zoals eiser stelt, gaat het om een tekort voor 50% van de vreemdelingen in de asielprocedure. Eiser is van mening dat het oordeel van de Afdeling ook in deze zaak moet gelden. Om bovengenoemde redenen kan er volgens eiser niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk. Om die reden stelt eiser dat hij niet kan worden overgedragen aan de Franse autoriteiten en dat hij in Nederland zijn asielaanvraag mag indienen.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ten opzichte van het AIDA rapport stelt de staatssecretaris dat de Afdeling ten aanzien van het ‘vorige’ AIDA rapport heeft geoordeeld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan ten opzichte van Frankrijk. De staatssecretaris stelt dat er in het nieuwste rapport geen dusdanige veranderingen zijn waardoor dit oordeel van de Afdeling in twijfel moet worden getrokken. Om die reden stelt de staatssecretaris dat hij nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 16 juni 2021 [3] en van 9 maart 2022 [4] . In de uitspraak van 9 maart 2022 verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 21 april 2021, waarin onder meer het AIDA rapport van april 2021 is betrokken. [5] In dit laatstgenoemde rapport, dat een voorloper is van het door eiser genoemde rapport, staat op pagina 17 dat 51% van de opvanggerechtigde asielzoekers daadwerkelijk opvang kreeg. In vergelijking tot deze situatie is volgens het door eiser aangedragen rapport weinig veranderd. Op pagina 17 daarvan staat dat nu 56% van de opvanggerechtigde asielzoekers daadwerkelijk opvang krijgt en op pagina 89 dat opvangvoorzieningen voor asielzoekers die een opvolgende aanvraag hebben ingediend ‘bijna systematisch geweigerd’ worden. De rechtbank acht dit relevant aangezien dit het percentage in negatieve zin beïnvloedt, maar eiser zelf in dit geval geen opvolgende aanvraag hoeft in te dienen. Hoewel de situatie in Frankrijk met betrekking tot de opvang van asielzoekers zonder meer zorgelijk is te noemen, bestaat onvoldoende aanleiding om op basis van het AIDA rapport van april 2022 te oordelen dat er ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Indien eiser meent dat Frankrijk zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen dan is het aan hem om hierover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten of het EHRM.

Conclusie en gevolgen

6. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 26 april 2023 ECLI:NL:RVS:2023:1655
3.ABRvS 16 juni 2023ECLI:NL:RVS:2021:1256.
4.ABRvS 9 maart 2022 ECLI:NL:RVS:2022:715
5.ABRvS 21 april 2021 ECLI:NL:RVS:2021:816