ECLI:NL:RBDHA:2023:15987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Surinaamse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, opgelegd door de staatssecretaris op 28 september 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat de relatie met een Nederlandse vriendin niet voldoende was om het terugkeerbesluit te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde, omdat er geen verblijfsvergunning of aanvraag op basis van die relatie was en de opheffing van de bewaring geen reden was om het terugkeerbesluit in te trekken.

De rechtbank heeft ook de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte was staandegehouden zonder strafrechtelijke aanleiding, wat leidde tot een onrechtmatige vrijheidsbeneming. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding inderdaad onrechtmatig was, omdat er geen duidelijke strafrechtelijke aanleiding was voor de controle. Dit leidde tot de conclusie dat de daaropvolgende inbewaringstelling ook onrechtmatig was. De rechtbank heeft de eiser een schadevergoeding van € 830,00 toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsbeneming en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk, afhankelijk van het bestreden besluit. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R. de Mul, en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.31148 en NL23.31179

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 oktober 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Surinaamse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Over bestreden besluit 1
2. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod had moeten afzien, omdat hij een (Nederlandse) vriendin heeft. Deze omstandigheid is onvoldoende betrokken het bestreden besluit. Daarnaast verhoudt de opheffing van de bewaring zich niet tot het in stand laten van het terugkeerbesluit met inreisverbod.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Een relatie met een Nederlandse vrouw staat op zichzelf niet in de weg aan het opleggen van een terugkeerbesluit en verder is ook niet gebleken van een verblijfsvergunning of een aanvraag daarvan op grond van die relatie. Er is nimmer sprake geweest van rechtmatig verblijf van eiser in Nederland. Het terugkeerbesluit kon dan ook worden opgelegd. Daarnaast is in het bestreden besluit in het kader van het inreisverbod gemotiveerd dat de gestelde relatie niet in de weg staat aan het opleggen van het inreisverbod, omdat eiser niet het telefoonnummer en adres van de gestelde vriendin weet, de relatie pril is en zij een maand geen contact hebben gehad. Er is geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom niet is afgezien van het opleggen van het inreisverbod.
4. Daarnaast staat de opheffing van de bewaring los van het terugkeerbesluit met inreisverbod, waardoor die opheffing geen reden voor verweerder hoeft te zijn om het terugkeerbesluit met inreisverbod in te trekken.
5. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
Over bestreden besluit 2
6. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De rechtmatigheid van het voortraject
7. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is staandegehouden, omdat er geen strafrechtelijke aanleiding toe was. Er is sprake van verkapt vreemdelingentoezicht. Als gevolg hiervan is de daaropvolgende bewaring ook onrechtmatig.
8. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat uit het proces verbaal van bevindingen blijkt dat eiser op een bankje naast iemand zat met opgedroogd bloed op zijn voorhoofd terwijl die persoon naar alcohol rook. Tevens zag eiser er onverzorgd uit en zat hij in een gebied waar drank- en drugsoverlast veel voorkomen. Volgens verweerder is om die redenen sprake van een staandehouding binnen het strafrechtelijk kader, waardoor de bewaringsrechter de rechtmatigheid ervan niet kan toetsen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt en legt dat hieronder uit. Normaal gesproken kan de bewaringsrechter een staandehouding die heeft plaatsgevonden in het kader van strafrechtelijke bevoegdheden niet beoordelen op rechtmatigheid. Immers, het gaat niet over de aanwending van bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. [1] Daarop kan een uitzondering bestaan in zeer uitzonderlijke gevallen waarbij sprake is van een zodanig ernstig gebrek in de staandehouding of ophouding dat voor een belangenafweging geen plaats meer is en de daaropvolgende vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling onrechtmatig moet worden geacht. De rechtbank denkt daarbij aan evidente gevallen van misbruik van bevoegdheid, discriminatoir handelen, binnentreden zonder toestemming of machtiging of andere ernstige gebreken. [2]
8. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een zeer uitzonderlijk geval zoals hiervoor weergegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen valt af te leiden dat de persoon naast eiser is gecontroleerd omdat hij opgedroogd bloed op zijn voorhoofd had en naar alcohol rook, waardoor een strafrechtelijke aanleiding voor deze controle bestond. Uit hetzelfde proces-verbaal blijkt dat er geen bijzonderheden waren met die andere persoon en dat eiser daarna gecontroleerd is, omdat hij onrustig overkwam, er onverzorgd uit zag en zich bevond in een omgeving waar drank- en drugsoverlast bestaan. Uit deze feitelijke omstandigheden kan echter geen strafrechtelijke aanleiding worden afgeleid voor de identiteitscontrole. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de andere persoon, bij wie een duidelijke aanleiding bestond voor een controle, reeds gecontroleerd was en niet is staande gehouden. In het proces-verbaal van aanhouding staat onder het kopje “Grond aanhouding” het volgende: “op heterdaad als verdachte van .”. Daarin is dus niet ingevuld waarvan eiser verdacht werd. Daarom is eiser feitelijk vanwege een onverzorgd uiterlijk en aanwezig zijn in een bepaald gebied, oftewel zonder enige strafrechtelijke aanleiding, staandegehouden. Dit heeft wel tot gevolg gehad dat eiser zijn vrijheid is ontnomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ernst van het gebrek en de geschonden belangen zodanig groot zijn dat voor een belangenafweging geen ruimte meer is en de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig moet worden geacht.
De rechtmatigheid van de maatregel van bewaring
9. Omdat het beroep gegrond is behoeven de overige gronden gericht tegen de maatregel van bewaring geen bespreking meer.
Schadevergoeding
10. De maatregel is vanaf de datum van oplegging tot aan de opheffing onrechtmatig. Dat betekent dat eiser aanspraak heeft op een schadevergoeding voor een onrechtmatige vrijheidsbeneming gedurende een periode van acht dagen, waarvan één dag in een politiecel à € 130,00 per dag en zeven dagen in een detentiecentrum à € 100,00 per dag. In totaal
€ 830,00.
Proceskostenveroordeling
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 830,00 (achthonderddertig euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 12 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5067, www.rechtspraak.nl.
2.In dezelfde zin: de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10712, www.rechtspraak.nl en deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, 11 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5276, www.rechtspraak.nl.