ECLI:NL:RBDHA:2023:15783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake detentie en uitzetting van een Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Marokkaanse eiser tegen de maatregel van bewaring die op 2 mei 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 oktober 2023 gesloten zonder zitting. De eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is en dat hij detentieongeschikt is vanwege medische klachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De lange duur van de LP-aanvraag is aan de eiser zelf te wijten, omdat hij heeft geweigerd om nieuwe vingerafdrukken af te staan, wat de voortgang van zijn uitzetting frustreert. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is en dat er geen feiten zijn die wijzen op detentieongeschiktheid. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31861

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: P.R.H. Botland).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 13 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2004 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 21 augustus 2023 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. De LP [3] -aanvraag is ruim vijf maanden geleden verstuurd en de Marokkaanse autoriteiten hebben nog niet gereageerd. Eiser stelt nooit vingerafdrukken te hebben afgestaan aan de Marokkaanse autoriteiten, zodat zijn identiteit niet kan worden vastgesteld. Eiser verwijst hierbij naar het voortgangsrapport, waaruit zou blijken dat de Marokkaanse autoriteiten dit hebben bevestigd op 19 september 2023. Verder voert eiser aan dat hij detentieongeschikt is. Eiser heeft medische klachten en stelt dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum niet toereikend zijn. Door het gebrek aan voldoende zorg verslechteren de lichamelijke en psychische klachten van eiser. Tot slot stelt eiser dat de verzwaarde belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. De bewaring valt hem zwaar en zijn gezondheid gaat hard achteruit, wat maakt dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
5. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023 [4] , van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De verstreken tijd sinds het indienen van de LP-aanvraag leidt niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten binnen afzienbare termijn eisers identiteit en nationaliteit zullen vaststellen en daarna een LP zullen afgeven. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de Marokkaanse autoriteiten hebben bevestigd dat zij geen gegevens hebben van eiser. Zoals uit het voortgangsrapport blijkt, waren de eerder afgegeven vingerafdrukken onleesbaar/ beschadigd, waardoor de identiteit van eiser niet bevestigd kon worden. Uit het voortgangsrapport blijkt ook dat eiser tijdens het afgeven van zijn vingerafdrukken op 4 mei 2023 heeft bewogen en deze verder niet heeft ondertekend. Om die reden hebben de Marokkaanse autoriteiten om nieuwe vingerafdrukken verzocht. Nu eiser verder weigert om nieuwe vingerafdrukken af te staan, frustreert hij de voortgang van zijn uitzetting. De lange duur van de LP-aanvraag, en daarmee de lange duur van zijn bewaring, is dan ook volledig aan hem toe te rekenen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar haar uitspraak van 25 augustus 2023 waarin ook is overwogen dat eiser meermaals is gewezen op zijn meewerkplicht, maar dat hij niets heeft ondernomen om zijn vertrek naar Marokko te bespoedigen.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot eisers detentieongeschiktheid. Ook de gestelde medische klachten die eiser ervaart sinds de oplegging van de maatregel van bewaring geven daartoe geen aanleiding. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag van uit worden gegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij. Dat in de praktijk de zorg in het detentiecentrum onvoldoende toegankelijk is, heeft eiser niet onderbouwd. Daarbij is niet gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van beklag in het detentiecentrum en dat dit tot niets heeft geleid.
7. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, verwijst de rechtbank allereerst naar wat zij hierover heeft geoordeeld in haar uitspraak van 25 augustus 2023. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die anders zijn dan ten tijde van die uitspraak, zodat dat oordeel van de rechtbank kan blijven staan.
8. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [5]
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 17 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7363, 7 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11916 en 25 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12953.
3.Laissez-passer.
4.ABRvS 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.